
I if
. ¥
k i
t i i
114
van tien Gouverneiir-Generaal, van vs^elk punt liij weder daalt
naar Tjandjoer. Op de zuidelljke helling van den Gëdé, die tot
Tjandjoer behoort, ontwaren wij door nevenwegen met elkander
verbünden, tien Pasanggrahan's,.welke van denoordoostelijkenaar
de zuidwestelijke zijde des bergs, zuidwaarts heen, in deze orde
op elkander volgen: Padjët nabij Tjipanas, Tjibërëm, Bajabang,
Kali astana, Padakati, Pèser, Kapoegëran, Sala binlana, Tjiboenar
en Pasir datar. Zij liggen reeds booger dan dat gedeelte des lands,
lietwelk door de Javanen voortdurend wordt bewoond en païen aan
de benedenste grens van koiïijplantaadjen of liggen in dezelven;
deze strekken zieh nog bOO à 1000 voet booger bergopwaarts uit
en bedekken den bodem van gevelde deeleii der oorspronkelijke
wouden, welke verder de ganscbe oppervlakte des bergstops tot
aan zijne krnin overscliaduwen.
Het naderbij liggende profiel, ten zuiden van den Gëdé, is de
doorsnede van den weg, welke van de Wijnkoopsbaai, aan de zuidkiist,
over Soeka boemi naar Tjandjoer voert. De zuidwestelijke,
ziiidelijke en zuidoostelijke voet van den Gëdé is omzoomd door
eene fraaije, vlakke, rijk bebouwde en sterk bevolkte landstreek
(uitgebreide lava-stroomen), en daalt met eene zacbte glooijing in
het Tji-Mandiri-dal; aan deze zijde wordt hlj begrensd door de
noord-noordwestelijke helling van het Djampang-gebergte, längs
welks voet de zoo even genoemde beek stroomt. De vroeger gemelde
weg, die van Tjitjoeroek komt, en een gedeelte van dezen,welke
zijn aanvang neemt aan de zuidkust, doorsnijden dezen schoonen,
vlakken, openstaanden dalbodem tot aan Tjandjoer.
Van Tjandjoer volgt ons profîel, algemeen genomen, de rigting
van den grooten weg; het doorsnijdt de wijde, dalvorraigeruimte,
welke wordt gevonden tusschen den G.-Gëdé en het plateau van
Bandong, eene vlakke Streek, waardoor de rijke toevloed van water,
welke neêrstroorat van de oostelLjke helft van den Gëdé en van
het Djampang-gebergte, zieh ontlast door de kloof der Tji-Sokan,
terwijl datgene, hetwelk afstroomt van de bergen, rondom het
plateau van Bandong gelegen, eene uitloozing vindt door de kloof
der Tji-Taroera en vervolgens naar de noordelijke kust des eilands
I l i
heeuvloeit. De beide genoemde Djoerang's zijn het eenigevoorbeeld
op Java van kanaalvormige kloven, die met scherp afgesnedene
wanden in het vlakke land zijn uitgespoeld, en wier vorm overeenkomt
met dien der klovenwaardoor op Soematra bijna aile
plateaustroomen vlieten.
Het profiel van het oostelijke gedeelte van het Djampang-gebergte,
dat wij overdwars genomen en tot aan den G.-Patoea hebben afgeteekend,
ligt naderbij den beschouwer dan datgene, hetwelk
wij hebben getrokken door de met eene zacbte glooijing uitgehoolde
vlakte, waarin de beide kanaalkloven zijn gelegen. Men
aanschouwt alhier eenzijdige, scbotsachtige opbeffingen der tertiaire
formatie, waarvan "de steile zijden, de breukvlakken, tegen den
Gëdé overstaan. Stelt men zieh den noordwestelijksten rand, welke
het naastbij den Gëdé is gelegen, naar de linkerzijde benedenwaarts
verlengd voor tot aan den oever der Wijnkoopsbaai (Palaboean
ratoe), dan verkrijgt men de grens van het Tji-Mandiri-dal
aan deze, d. i., aan de naar den beschouwer gekeerde zijde; aan
de anderen, tegenoverliggenden kant loopt de weg heen van Palaboean
ratoe tot aan Soeka boemi, welken wij op de kaart hebben
afgeteekend.
De doorsnede door het Djampang-gebergte geeft tevens het profiel
van den weg, welke van Tjandjoer naar Tëlaga-Patengan loopt.
Allengs stijgt de weg opwaarts uit hetTji-Djampang-dal en bereikt hlj,
aan den oever van het zoo even genoemde meer (Tëlaga), den
voet van den vulkanischen kegel, welke het tertiaire geborgte,
namelijk, den Goenoeng-Brengbreng overstelpt heeft. Hadden wij
het naderbij liggende profiel (van het Djampang-gebergte) verder
voortgezet, zoo zouden wij den Goenoeng-Brengbreng hebben moeten
afteekenen, namelijk, ter regterzijde van het Tji-Djampang-dal,
dat in de nabijheid van denzelven, beneden Bòdjong petèr, in het
grootere Tji-Boeni-dal uitloopt. Dit Tji-Boeni-dal strekt zieh uit
längs den voet van den Brengbreng-wand. De Goenoeng-Brengbreng
is de rand en het breukvlak der grootste, eenzijdige neptunische
opheffing, de uitgestrektste bergschots, welke op gansch Java wordt
gevonden; nadat hij uit hel vulkanische bekleedsel in de nabijheid
f
î ,