
70«. tig avondmaal .-volgde, daar wel overvloet
van fchoon eeten,dog geen andere drank,
dan water was.
Om nu weder tot den dans, die * voor
af ging, te keeren, zoo moet ik zeggen,
» dat.wy geen honderd tellens gezeten had-
den, of daar quamen. die zeven danflëref-
fen in , van welke de Javanen een groot
werk j en die ook een groot deel van hare
ftaatvpcring -uitmaken.
Djaja de'Ningrat had’er veertien, welkere
goût en juweelen hem meer, dan tien'
duizend ryxdaalders, quamen te ftaan.
Eerft danften ’er zeven gelyk, welker
kleeding en toetakeling,benevenshetver-
dere,tot dat danflen behoorende, wy hier
met omftandig zullen befchryven, aange-
zien wy,op Soerabaja gekomen zynde, by
den Prins van Madura beter gelegenheit
daar toe zullen hebben.
Nadat di* zeven dogters gedanft had-
den, quam ’er een man en vrouw, die
malkanderen zeer aardig vryden, voor den
dag-
Deze vry ft«r quam eindelyk op de fchoot
van den Commandeur Knol, daar na op
die van Kapitein van Bergen, en eindelyk
op die van den Kapitein-Luitenant
Holft zitten, die haar ieder een kleen ge-
fchenk,dat zy ook al vry aardig bedelde,
gaven; dog met de Heer Holft hadzy de
medie mocite, om dat hy geeneder In-
landfche taalen verftond, behalven dat hy
deze gewaande dogter ook niet al te fat-
zoenelyk aantaftte, maar hyvond zieh zeer
in zyne meening bedrogen, als h y , in de
plaats van haren boezem, twee calappus-
doppen, met wat lywaat ’er over, en al-
dùs klaar bevond, dat het een mans-per-
zoon was, ontrent welken hy zieh vergre-
pen had.
Dit was oorzaak, niet alleen van een
groot gelach en gefehater, zoo van ons gezelfchap
,als vaneen grooten troep Javaanfche
vrouwen, die ontrent twintig ofder-
tig treden van ons af zaten, om daar de
Javaanfche muzyk, met na de bodôc, o f
trommel, te zingen, waar te nemen ; maar
ook om, dat hy, boven het vorige ge-
fchenk, *er nog een byvoegen moeft,om
die imaad, die hy quafi deze gewaande
dogter aangedaan had, te dekkenj ook
dorftzyzedert die tyd niet weerindebaan
komen.
Daar op quam een andere danflères te
vqorfchyn, zynde een van de befte, die
Djaja de Ningrat, gewezen Veld-Heer
van Pangerang Depati Anom, die*tot
ons overquam, had mede gebragt, gelyk
hy daar ook met zyn oudfte zoon te-
genwoordig was. Deze Heer was een
wakker, vry lang en mager man, wel
verftandig, aog ook zoo, groots vanhert,
dat hy zieh byna niet verwaardigde iemand
aan te fpreken.
Hy had als een verrader, zynen Prins A’
verlatcn , en ook al de trekken van een
ichelm in zyn wezen , waarom hy van de
onzen in alles mistrouwd wierd,dat hem
zeer fmertte, ’t geen men aan hem ook wel
merken kon, alzoo hy wat anders van ons
verwagt. had.
Hy was nu Depati, of Stadhouder des
nieuwen Keizers op Ongaran ,'en had deze
dogter tot vermaak vanzig zelven,en van
’t gèzelfçhap van de Heer Knol, en van
den Heer Landvoogd van Samarang, mede
gebragt.
Voor een Javaanfch vrou-menfch was
zy redelyk blank, en vry wel befbedcn
van wezen, dat eenigzins na’t wezen van
een Chineefche dogter zweemdc, gelyk
zy ook zoo by na wat lymende van taal
was, dat aile Javaanfche vrouw-liedeneigen
is. Zy zong zeer wel, ook had zy
(gelyk de andere danflèreflèn) een voor-
hoofd-cierzel van goud , ofverguldzilver,
dat zeer fchoon, en iets zeldzaams voor
my was, hoewel ik ’emaderhand inAm-
boina meer gezien hebbe, gelyk ikdïèai-
daar ook in prent vertoone.
Daar beneven waren alle deze danfîèref-
fcnrykelyk vaajingen aan aile devingers,
en die weer heerlyk met diamanten, ro-
bynen, en esmarauden voorzien.
De voorhoofd-cierzels van aile deze
vrouwen, die anders redelyk wd befne-
den van aanzicht waren, hoewel die van
Djaja de Ningrat de vlag voerde, en w d "
de frarifte van wezen was, fchenen een
fbort. van paarden-tuigen, die haar immers
zoo zeer onteierden, als de bobori (een
geel fmeerzel) waar mede zy , om fraei te
zyn, beftreken waren.
Haar boven-lyf van den boezem af,die
zy met een kleedje bedekt hadden, was
naakt, en die danflères van Djaja de Ningrat
had zeer veel bloemen in’t hair, dat,
gelyk dat der andere, zeer fterk met wel-
riekende calappus en andere olicn , met
bloemen gemengr, beftreken was.
Die van Djaja de Ningrat, welke beter,
dan de andere, opgevoed icheen te
zyn, begon noir haren dans, o f zy fbm-
bayde eerft ettelyke malen voor het gezelfchap,
dat by hen voor een foort van
een beleefde groet doorgaat.
Gelvk er eerft maar eenige byzondere
gedanft hadden, zoo danften’er daar na zeven
gelyk zeer aardig, en zwak voor
af, aan ieder zyde drie, en een in’t midden.
Dan danfte ’er eens een voor, en
drie en drie agter de zelve, draejendehun .
hehaam en armen, op een verwonderçns
waardige wyze in zeer veel bogten, en ge-
vende gedurig met het oplichten en gedu-
rig tulîchen de beenen flaan van haar kleedje
, dat voor hen fleepte, een groote zwier
en aardigheid aan haren dans, behalven
dat hier toe ook niet weinig hielphet ge-
dui.
durig oplichten vaneen groote witte fl uy-
er, die by na voor toegebonden, maar zoo
lang was, dat hy achter op de grond
fleepte, die zy dan gedurigzeer aardig agier
uit, dan eens van de grond opfloegen,
.en dan .eens weer om hare hand wonden.
. Tcrwyl deze dochters danften , waren
. ’er, onder een groote troep vrouwen, die
wat van onsaf, en ontrent 20 ofiqíchre-
flen voor uit, zaten, weer eenige andere
Javaanfche Deerns, die op ’t ílaan van de
Gong, cn Tifä., en van. een inlandfche
cither, zongen; dog al haar Muzycq be-
ftond enkel in ’t uitgalmen van R e , Mi,
R e (even als de Muzycq der Chineezenj
en jn Cadanqen , by quarten, terzen, en
quinteri, op een zeer onaangename wyze,
eñ met een lyming, die my fchrikkelyk
vefveelde.
Na dat deze wat gedanft hadden, gingen
zy^wat agter uit, dog gemeenelyk
ging’er eeii voor aan zitten, en toen quam
die. van Djaja de Ningrat, ’’die zéerkofte-
lyk gekleed was, ongemeen wel danfte,
en zeer fraei,, voor een javaáníche, zong.
Zy danfte naderhand met een andere Javaanfche
dogter, en met een Javaan , die
zeer wel zong, en vry behendig met zyn
fchouder-blad, en met zyn arm een ge-
lüid als iemand, die (met eerbied gezegt)
’er een vliegen laat, zoo dikwils als hy
maar wilde, wift te maken ; waar op dan
h ganfehe gezelfchap, en voor al die Javaanfche
trqp met vrouwen (onder ’t gedurig
roepen van mang koono, dat is, zoo)
met weinig begon te lagchen.
Na dat dit eenigen tyd geduurd had,
wierdbn wy aan een lieerlyke tafel ge-
zet, en namen, na zeer deftig van dezen
Heer Landvoogd ontliaald tezyn,en
ña een zeer diepé dankzegging, laat in de
nacht, ons affcheid van den zelven, die
men zegt een Heer van groot vermögen te
zyn. ,
Hy .trekt van zyn tollem entienden wel
drie diiizend Iryxdaalders, en dan . van den
jhandel, die deCfíineezen , en andere daar
voor hem doen, nog wel zoo veel, zoo
dät men gift, dat hy ’t eene jaar door ’t
andere wel tien duizend ryxdaalders inko-
men heeft.
Den 2z dito ’s morgens ten agt uuren
vertrokken wy na Japara , en de Heer
Roozelaar met den Éeñhoorn na Batavia.
Wy zeilden dit rak in vy f mylen af en
aan die ftad, dog kregen de wind zoo
fterk tegen, dat wy eerft ’s avonds' ten
zes uuren, een myl buiten de Ree,ende
twee Eilanden, ten anker quamen,
Deze twee Eilanden leggen tenOoften
van Japara, en een myl Weftelyker ook
^ r®ven, wel twee mylen van de
ftad ; en men moet hier beooften die Eilanden
ìnloopen.
Den 23 dito' liepen wy tuffchen die
tweeEilandai door, en quamen op yy{A*lx7o6.
en een halve vadem ten anker.
., Wy,.na land roejende, liefen den berg, DeSfd,ry_
een klip, en nog een andere onderwater , Vers komft
beide digt by den berg, ; ter .regterhand « Japara.
Jeggen, en quamen zoo längs den berg in
de Rivier, en aan land. “ *
Wy vonden daar den Opperkoapmari
Govert van Wyngaarden, als Hoofd eh
Gezaghebber van Java’s Noord-Ooll-kuft,
hoewel de Heer Commandeur Knol nu ’t
gezag boven hem voerde.
Als eerfte van den handel, oftweede van
dit Comptoir, Jag hier zekere Lampe, eene
de Wys volgde hem in rang als tweede,
CU dàar ha eene van Citers als Fifcaal voor
die tyd, cn als Geheimfchry ver te gelyk.
. Pas voor ons quam ’t fchip Schoondyk
hier op de Reede, ’t geen Kapitein de Be-
ycre na 'cien Leger-trein, of-na-, Soerabaja,
brengen zou.
De Heer van Wyngaarden óntfing my
zeer. beleeftf, en had de goedheid om my
te verzoeken van bÿ hem, zoo lang ik daar
was, myn verblyf te némen, gelyk ik ook
dede.
Ik bezogt teil .eerften den Javaanfchen En omhaaj
Landvoogd van deze ftad, Sedjana Poera aWaar; 1
genaamd, die ,my, nevens de • verdere van
ons gezelfchap, zeer minnelyk ontfing.
Hy is de derde in rang van dc vier groo* By’t Opte
Strand-Heeren. Hy onthaalde ons met
thee'en confiturenj die ons van vrouwen
(vcJgens den Javaanfchen tränt, die hafcdhtniand-
meefte zaken door vrouwen laten verrig- voogd.
ten) aangebragt wierden onder een groote
Saboa, daar veel matten op de grond
gefpreit lagen, waar op die Heer met de;
beenen kruislings onder ’t ly f zat, hebben-
de by zieh ftaan een tabaks-doos, o f een
calappus-dop met een goud dekzel, een
riet.,van .zes of zèven voeten ,en tuflehen
ieder vingef breed een goude band, een
gindi (of water kan) met^oud beflag, en
verfcheide andere zilvere vaten, daar gebragt,
om zyn pracht en vermögen tetoò-
nen. ; .
Als ik myn affcheid van hem nam, ver-
eerde hy my .een koebeeft, en twee kor ven
.met hoendefen, waar tegen wy hem weder
een ander gefchenk toezonden, alzoo
’t daarom gedaan was.
Ik bleeihier niet langer, dan eenen dag
en nacht, en vertrok den 2,4 dito van land;
dog wy geraakten niet voor daags ’er aan
in zee , quamen den 28 dito voor de Reede
van Rembang ontrent twee en een halve
myl van de wal, latende ter rechter-
hand drie quart myls voor uit een Eiland
met vier boomen, en wit ftrand, en nog
een ánder met twee boomen ’er op, leggen.
Men moet aldaar, gelyk ook by Tsjeribon,
om de fteen-bank veel om varen,
en van de .Ooft-kant af op de. Reede komen,
alzoo ’tom de Weft alommedfoog,