
Die van de Hoäfd-wagt ^ die in de poort
hun vergaderplaats hebben,' deden ’t zel-
v e, en flooten dedeur, waar op hyop’t
binnen-plein vericheen, en ten eerften
. door.de Heer Kapitein Winkeier met een
- fnaphaan zoo wel getroffen wierd, dat hy,
in ’tgezicht van de Heer St. Martin, die
op de puy voor ’t huis van zyn Edelheid
ftond, ter nederftortte. Hy nad dus, niet
lang te voren, pok een Leeuw (gelyk
wy hier na verhaalen) daar ter nedergc-
fchoten.
In deze Hai zag ik A®. 17.13 een jon-
, 'ge kemel, die naderhand aan den Soe-
foehoenan vereerd is. Deze, eens bui-
tcn gebragt zynde ,gaf hem Kapitein Gallaart
(toen Stalmeefter) eenen ernmer met
water, dien hy uit dronk. Zeker Predi-
kant, die toen by ons was, bleef’er regt
voor ftaan, ziende dit met groöte nieüs-
gierigheid aan; dog de kemelbrakdiezeer j
ichielyk af fdät Kapitein Gallaartwel van '
te voren wiff) wanneer hy hem een groo-
te golp met water over zyn hoofd, bef,
en kleeren gaf, dat die Heer weg had,
eer hy *t wift. Indien men my niet ge-
waarfchouwt had, wat ter zyden te wyken
(zonder dat ik wift, om wat reden)
had ik ’er net de helft van op mynen bef
gehad, daar ik alzoo moejelyk over ge-
weeil zoude hebben * als die andre Heer
nu met veel reden was.
Ik zag’er.te dier tyd,00keenzeldzaam
wild Arabiich ,als mede een Turkfch, en
eenbont Mogolfch paart,welk laatfte een
gefchenk van den grootenMogol,enfzoo
men zeide) een paart van rzpo Ryxdaal-
ders, dog in n?yn 00g ganlch niet fraei
was. Altoos ik heb ongelyk ichooner
paardenop deftal van den Heer Zwaarde-
kroon gezien, den grootften 1 iefhebber van
fraejc paardcn, die ik op Batavia gekend
heb.
Daar was oök een dier, van geftalteen
verwe byna als een Deenichc os; dog zoo
zwaar niet, zynde fpits van bek, grys,
en niet minder, däneenEland, hoedani-
gen naam men’er aan gaf, gelykende. Dit
was al mede een gefchenk van den groo*
ten Mogol.
Regt uitgaande, zoo als men op dit bin-
nen-plein komt, heeft men eenzeergroo-
te paarde-ftal, die in tween gefcheiden,
en aan een gragt gelegen is.
In