
En hun
drachc.
54 B E S C H R Y
«lie icmand otn eenichelling twee of drie,
zonder ouderfcheit, zouden doodflaan,
daar het anders de bloodfte en lafhartigfte
guilç|L zyn, die den aardbodem draagt.
Zy weren meefterly k wel te veinzen, waar
in zÿ niemand behoeven te wykep. Ik
heb ’er egter onder gevonden, die zig by
zekere gclegenheden zeer trou w gedragen,
hoewel zy dat niet,dan om haar eigen ze-
kerheit en belang, gedaan hebben.
De mans (immers de gem eene) kan men
naau welyks uitde vrouwen onderfcheiden,
aangezien zy gemeenelyk maar een flegc
vrouwen-kleedje bcneden om ’t lyf geüa-
gen hebben, zynde wit vangrond, en
ook wel ros'} dog zwart van bloemen,
gaande verder methetbovenlyf naakt. Zelf
de grooten onder hen zyn gewoon, alszy
ten hove gaaneen pragtig onder kleed ',
als een vroujyen kleedje, by hen Do-
dot Kobar, of een kleed van ftaat (dat
zeer lang is , en tot de grond toe met veel
pioyen hangt) genaamt, aan te doen, ’t
geen hen van verre,voor iemand diehun-
ne gewoonte niet weet, zeer licht voor een
vrouwzou doen doorgaan, indien de Tul -
band pp hun hpofd, en de kris op zyde,
daar af geen ander denkbeeid gaf.
' Die wat ineer van ftaat zyn, dragen
wel een zyde, o f ander fraei wam-
bais of badjoe, zynde een kort boven-
kleed, en beneden een fraei chitze, zyde
o f eenig ander katoene kleedje,datzy twee
of driemaal, gelyk de vrouwen, om ’t
ly f ftingeren, en dat zommige tot beneden,
dog andere weer maar tot de knien
toe laten hangen.
Op hun hoofd dragen zy ( yopr-al de
grooten) een topje, zynde een witgeftikt
mutsje,dat ontrent een paar vingeren hoog
en boven op alseenwàgën-raa, ook tuf-
fchen beide doorfchynende, als Moico-
vifch glas, en in ’t midden van welk rad
boven op een goud knoopje is, dat zyals
een plat kalotje gewoon zyn op te zetten.
Anderen weer dragen een Tulband, ’t zy
een witte, ’t zy een roode, zeer dik en
rond gedraeid, anderen weer maar.een wit-
te o f roode ftrook katoen, die maar eens
rondom.hun hoofd geflingertis.Öok hebben
zy gemeenelyk een kris opderegter zyde
ftekenj de flechte maar een gemeene; dog
de groote Heeren zeer fraeie, en gemeenelyk
Ü geveft van goud (v erbeeidende eenig
wezen, o f dier) met gefteente ingelegt,
en de fcheede van zeer fraei gevlamd
ofwelriekend bout, met zilver overtrok-
ken. Ook zyn zy zeer groote liefhebbers
van paarden , en fraeje wapenen
Zy hebben een groote hóvaardy in hun
hoofa-hair, dat.¿ y , als zy zieh op zyn
beft kleeden, ofm de Pascebaan te paard
ryden, en met de lancie ftryden, doorgaans
met welriekende kalappus- en andere
olie beftrykèn, en met allerlei geuri-
V I N G E v a n
ge bloemen opcieren , latende dat zeer
lang hangen, noedanig zy dat doorgaans
hebben, hoewel ’t alt yd juift niet los,
en veeltyds opgewonden is. Ook zyn
veel grooten gewoon nu en dan hun bo-
ven-lyf met zandel-hout, dat opeenfteçn
tot een papje gewreven is, te beftryken,
aan hun ly f te laten droogen, cn aldus
met de naakte boven-huid bezoeken van
ftaat te doen, gelyk ik veeltyds van den
Brins van Soerabaja gezien heb} dog de
oude Panombahan van Madnra, dien ik A°.
1706. menigmaal bezogt heb, had gemeenelyk
alle dag verandering van een
zeer fraei bovenwambais of badjoe, dät
zeer koftelyk van ftof was.
Het is by de Javaaniche mannen ook de
gewoonte, om aan ieder vinger van de
hand, zonderqnderfcheit, veelkoftelykc
ringen te dragëiï, gelyk ik.vsp y^fÿieide
Princen gezien hebbe.
De gemeene man onder hen is zeer flaafs,
en nederig ontrent zyn meerder, dien
zy niet dan hurkende zullen naderen, lui-
fterende aandagtig na, de laft , die hen
gegeven werd, die zy dan ook zeer naar-
ftig en Ipoedig uitvoereri , zonder iet anders
by hun vertrek, dan Cahoela ( dat
zy Kahoeloo uitfpreken) Sampejan , dat
zoo veel als de flaaf onder uwe voeten betekend,
te zeggen. Ook durvenzy hun-
nen Heer niet ten eerften befeheicteren^
gen ; maar gaan ontrent hem ergens onder
zyn 00g zitten, en wagten zoo lang,
tot hy hen belaft by hem te komen, om
hem verflag te doen.
Als deze groote Heeren uitgaan,- hebben
zy gemeenelyk een groote ftoet van
Javaanen, en een piek van ftaat, behalven
een grooten trein van flayinnen^ oí by zitten,
ontrent zieh, van welke’er eene gemeenelyk
een matje, de andere een kalappus
dop met goud o f zilver beflagtot een
Pinang-doos, de derde een gorgelet met
water, de vierde tabak, en wat diesmççr .
lis, nadragen. . .
Zoo onderdanig nu als de mindere on-,
trent hun meerdere.zyn, zop onderdanig,
en flaafs zyn zelfs ook dé grpotfte Prima
n ontrent den Keizer. Als men van deze
menichen ook eenigen deeg hebben
w il, zoo moet men met hun op geen andere
wyze leven, wanè zoo ras jnen hen
de vinger geeft, zullen zy de ganiche haQ$
met geweld na zieh trekken.} dog zoo
men hun geftreng, fors,en flaafagtig, gelyk
zy gewoon zyn bunne minderen te
doen, behandeld, dan kan men ’er al af
krygen wat men begeert, en zy zullen
voor zulk eenen door eenyuur vliegen,
daar zy een ander, die/ hun vleyen, en be-
leeftheden bewyzen wil. j veragten, en
zieh, uit hoogmoed niet eens verwäar-
digen zullen hem antwoord te gevep, veel
min te gehoorzamen ; daç zommige grootc
jg r o o t
te Heeren tot hun iinerten fchandeonder-
. vonden, cn andere, die den Javaanfchen
aard beter kenden, hen wel vcrleerd hebben.
De Vrou- De Javaanfche vrouwen zyn door de
wen. bank voor Inland iche vrouwen al zeer
vriendelyk en liefrallig, platagög van neus,
en al mede wat bruin van vel j hoewel ik
’er ook gezien heb,die redelyk blank,en
vry gpelyk van wezen waren. Zy können
iemand ongemeen vlyen, en zyn ook
gewoon haar taal zeer lymend daar na uit
te lpreken.
Haar dracht is mede niet zeer koftelyk
nog van veel beflag. De gemeene vrou-
wçn zyn doorgaans met de armen biooc,
hebbende een llegtirieedje boven den boe-
zem onder de armen vaft gemaakt tetì onder
cen vrouwen-kleedje, dat niet zeer
laag komt.
Hate klce- ^ D e vermögende vrouwen heb ik Baá,
nS* djo’s van zilver laken, zyde, chits,iättyn,
en andere frage ftoflen met goude bloemen,
en ook zulfce onder-kfcedjens, die
koftelyk waren, zien dragen.
Alle de vrouwen., groote o f kleene,
hebben een zeer grooten verwarden bos
-hair (dat gemeenelyk zeer Jang en vet van
de Kalappus-die, en met cen ltnoop op-
geftrengelt is) op haar hoofd ftaao } dog
t zoodanig, dat ’er gemeenelyk nog een ded
van dien bos agteraihaugt, dat ganfeh geen
fraeie vertoonmg doet. Ook geeft het een
groot afzien by ons < hoewel ’tby haar voor
asccr mod gefchat werd) dat zy van hare
bobon-irneerzels dik en vet bemorft zyn
befmèerende daar mede niet alleen hare ly-
ven, maar ook hare aangezichten,voöral,
wanncer zy zieh gewaflchen hebben, en
hoewel zy zieh dikwils waflehen , zoo
Zien zy ’er egter veeltyds uit, dat men haar
met geen tang aantaften zou. Nogtans is
het een groote eer, wanneer een groot Heer
zyn by wyven aan iemand laat zien danfièn,
op welken tyd zy zeer frari, gelyk wy
elders breeder zullen verhalen, gekleed
Wapenen Hoewel de Javaanen niet minder als
ittjavaa- dapper zyn, houden zy egter veel van
frage iwapenen. Ik heb ’er gezien, die
met alleen groote wapenhuizen hadden
maar zdfs allerlei wapenen, en ook fnap-
hanen vry net wiften te maken.
Hun voornaamfte wapenen zyn kriflèn
matten, fchilden, lange en körte pieken.
Van de eerfte foort heb ik ’er van agrien
voeten lang, en heerlyk met gout en zilver
ingelegt, gezien, hoedanige körte van
zes o f agt voeten my ook veel voorgeko-
men zyn. . 0
Zy gebruiken ook dondeibuflèn baf-
fen en fnaphanen, zederd zy met de En-
gelfchen , en met ons verkeerd hebben ;en
nocwel er onder hen Zyn, die in ’t net
ichieten voor geen JJollander bchoeyente
J A V A . 55
wyken, zyu zy egter dooigaans daar zoo
wel niet op afgerecht, en fchieten meeft
mis, alzoozyzeerbloode,kleenhartig,en
doodelyVbevreeft zyn.
De Keizer, anders deSoeftehoenan ge-Tr„ . t„
naamd.is de opperfte mogendheid van Ja- van w..r-
va.‘ Dit woord, afkomfttg van’tgrond- diglwidia
woord Sot’hocn, ’tgeen verheffin teken-ái,Rí t-
nen geeit, betekend eigentlykdenVerhe-
venen , hoewel ' ik verftandige Javaanen
heb hooren zeggen, dat het de Ipil des
Ryks betekend. Van wat vermögen zulk
een Vorft is, zullen wy zien ter plaatfc,
daar wy van de zakep van Java bande,
len.
Na dezen yolgt een Sultban, dat in ’t
Arabifch niet eigendyk een Keizer (dàt zy
’er nogtans gemeenelyk door verftaan) maar
een Kbmng, on zoffltyds ook maar eetl
Prin» (gelyk zoo de drie Princen van Tsie-
ribnn gènaamd werden) betekend.
Na den Sulthan volgt de Panombahan
(die ’er maar twee of drie in ’t Ryk
bekend zyn, te weten, die van Tsjeri-
bon, Giri, en van Madnra) en dan de
Pangerang Addati (dat een Prins bete-
kem, die landvoogd, o f ftadhouder van
den Keizer is ) daar na volgen de verdere
Pangerangsofwel een Radin (dat een Ko-
nings zpon, o f Prins van den bloedc is)
een Aria , die een jonger broeder des Ko-
nings, en al mede van de zelve rang is,
alzoo men dien eeröaam, o f aan de broc-
dCTS, of aan de jonger zoonen der Koniq-
gen wel geeft. Immers zoo noemt men
nog hedendaags Pangerang Poerabaja,
vyfden zoon van den ouden Koning van
Bantam, die nog op Batavia als een ge-
vangen van ftaat lee ft.
Na deze komen de Tem'anggongs ( of
be waarders van ’s Konings Ryks-cieraden)
Rangga’s , Dcmangs, lngabeis, de Ki-
f Y M^s, Kijay Ontol, Kijay Bagoes,
Kijay Tsjili’s, en meer diergelyke andere
leden van ftaat, die malkandercn in rang
volgèfi. °
Ook is de Keizer gewoon aan deze en
gene Ponggawa’s, o f Hovelingen,die iet
fraeis oí grobts, tot zyn genoegen, ver-
richt hebben, in plaats van geld ,of eenig
êéfefiéii&j, een grooten eemaam te geven,
die ( volgens de wyze der aloude Oofter-
lmgen) doorgaans ’t een o f’t ander bete-
kent, en welke groote bétekeniflèn zyn
fchat-kift niet verminderen, en hemniets
koften ; hoewel de grooten byzonder op
zulk cen eenmm gezet zyn.
Dus Was de Veld-Heer Van Soeibehoe- Eernaaüien
nan Amancoerat, Sindoe Radja (dat iemand dct Gl0° '
betekend, die met den Koning aan een enten*
de zelve vrouw gezogen heeft) genaamd.
Van deze zélve foort is die van Narang
Kasoema, dat is, een gemeen man, die
den Vorft-door aanhuwelyken beftaat.
Soeranata betekend een man ,die kloek-
moe