
7.eld-
zaam
voor de
wind
vaaren
van twee
Vaartui-
gen.
o, om daar .eenig water, en andere be- '
loefren, te gaan halcn.
Ik zag daar iets, ’ tgeenik in Indien wel
meer, maar voor dien tyd noit, gezien heb,
te weten, dat w y vlak voor de wind
längs de w a l, en dat een Vaartuyg, een
Kanon-ichoot twee a drie van ons af in
Zee zynde, en van de Stad a f ons te ge-
moed körnende, mede vlak voor de wind
zeilde: want w y bedienden ons, met het
vallen van den avond van boord gezeild
zynde , van een zagten Land-wind, en,
daar ’t ander Vaartuyg zeilde , ftak de
Zee-wind nog al vry fterk door. Dit had
ik in myn Land noit gezien, daar men
ook van zulke Land-winden niet weet,
Wyquamen, nagifling, tenachtuuren
’savondsvoor de Stad, nater rechter-hand
een Kaileel, datboven op een B erg, o f hoo-
gen Heuvel lag, gepaileerd te hebben, von-
den daar een Engelfch Schip met Ezels
( hoewel nict met alle, alzoo w y ’er. nog
rykelyk met twee beenen aan Land von-
den) geladen j dogwymogten dien avond,
aangezien de Wacht daar al opgezet, en
de Opper-Landvoogd van al de Zoute
Eilanden , die daar zyn verblyf houd,
niet voor in den morgen-ilond te lpreken
was, om geen reden ter wereld aan Land
komen ; zoo dat w y dien droevigen -don-
keren nagt daar in die Boot ( ’t geen niet
zeer vermakelyk, en v ry koud was ) zoo
goed, als w y konden, moeften zien door
te brengen , het moeyelykft wel zynde,
dat w y , uit vreeze door dezedieven, ook
niet dorflen flapen.
. Met het aanbreken van den dag nader-
den w y , op bekomen verlof, de plaats,
daar de Wacht der Haven zieh bevond,
wat nader, vonden daar voor aan eenou-
de dwars-muur , onder welke de R i vier
door een groot rond gat inZeeliep, waar
onder men de water-vaten maar te leggen
had.D
it was zeer fehoon water, dat door de
Stad liep; dogdaar ook alles vuils in ge-
worpen w ierd, waarom men a ch ’smorfjgns’er
1;
van drihkwater voorzien moeil,
ewyl men het dan,en andersden ganfehe
dag niet, zuiver bekomen kon.
Ook zagen w y daar- uit de Gorps du
Guaide den Hoofdman , o f den Officier
van de Morgen-wacht, te voorfchyn körnen,
en in een wonderlyk poftuur zieh
qan ons vertoonen, alzoo hy over een
zwart Kattoene H emd, ter eere van ons,
een v ry geel Hemd pas te vooren eerft
aangetrokken had, en n u , zoo als hy ons
verwellekomen zou, nog bezie was, zeer
openhejtig (d a tis , met de bloote b or il)
met zyn Cinque Pahna op zyde ons ont-
moetende, daar over weer een zeer oude
roode R o k , waar in hy den eenen arm
Vry qualyk krygen k o n , aan tetrekken,
zoo dat z y voor hem niet fcheen gemaakt,
o f door hem in langen tyd niet gebtuikt te 1685.
zyn, en ichoon h y ’er al vry wat mager
uitzag, had hy egter veel w erk , om ’er zig
als in te ichroeven.
W y gingen, alzoo het nog wat yroeg
was, om den. Landvoogd te fpreken, de
Stad eens doorwandelen, terwyl de Stier-
man zyn vaten, daar h y , lag met het water
van die R i vier, die midden door de Stad
met een fraeye breede ilraal loopt, vulde.
In ’ t bezigtigen van de Stad, diekleen,
en morffig was, vonden w y niet alseeni-
ge Hegte kleene huisjens, waar in eenige
Vrouwen Zyde , en Kattoen , zommige
weefden, zommige breidden, gaandealle
in Pano en Badjos , zynde lange beneden-
klecden, en boven halve hemdekens.
Ook zagen w y van verre een Kerkje,
in ’t welk eenige kaarflen brandden, en
uit welke eenige Priefters, die daar fche-
nen dienft gedaan te hebben, quatnen.
Ik iprak hen in het Latyn aan ; maar
zy antwoordden my in zulk een uitgezogt
Munniken-Latyn, dat ik werk had , om
hen te verftaan, hoewel zy anders yrien-
delyk .waren, en zeiden ons te willen komen
bezoeken.
T erwy l w y in de Stad hier en daar na
ftonden te kyken, wierd door eengaeu-
wen Portugees een roode Ooft-Indifche
Zak-Neusdoek uit de Tas van onzen Be-
velhebber der Soldaten, die naail my ftond,
zoo liikig längs zyn borft na boven toe
gelicht, en na dezen Portugees zyn Neus
zoo behendig gebragt, dat die Borft, in-
dien het geen onderfcheide, en zeer ken-
nelyke Neusdoek geweeft w a s , die egter
, zoo hy ze niet vaardig gevat had,
zou quyt geweeft z y n , waar op de ander
, door ’t groot gedrang der men-
fchen , aanftonds , zonder zieh over zyn
verlies te beklagen, voort was.
E)it d£e ons vertrekken, om met onzen
T o lk , van Daten, den Berg op na den
Landvoogd te gaan, welken opgang w y
al vry hoog, en die Vefting ook reddyk
w d van Gefchut voorzien vonden. W y
traden, boven gekomenzynde, in de woo-
ning van dien H eer, vonden die uitne-
mend Hegt, de Karners w d groot, enmet
goede Planke vloeren, maar zonder eenige
de allerminfte Huysraad, uitgenomen,
dat w y door een vertrek pafleerden, waar
in eenige Koyen met Fayfanten ftonden ;
die evenwel daar niet heel zeer vonden.
Wyquamen eindelyk in een vertrek, daar
w y myn Heer den Landvoogd, een Heer
van een körte gedronge geftalte , en van
ontrent de v yfbg jaaren, met zyn Zoon,
een Borft van z i a z z jaaren, en.onlangs
daar uit Engeland gekomen, vonden, die
ons beiden zeer , vnendelyk verwellekom-
den. Z y waren beide reddyk w d ge-
ldeed , en de oude Heer , die ’t woord
yoerde, was zeer beleefd. H y verwon-
l derrnkten
, zoo dat niet alleen *t Hoender-
k o t , Tafels , &c. gaande raakten , maar
ook het Schip fcheen ’ t onderile boven te De groo.
zullen keeren, gelyk ook zeer waarfchynplvir
Vr nn 7.nn PP.uolcrd hebben. iüdicO, i.I
> % • derde zieh over het cierlyk Portugees, dat
ververfching
vonden.
onze Tolk fprak, ftond ons toe, water te
mögen halen, en verzogt alleen, dat w y
hem met wat Hollandiche Kaas , en Bo-
ter gedenken zouden ; k geen hem wel
beloofa; maar van de Schippers met nage-
komen wierd, ’t geen egter, voor drena-
derhand van de onzen daar komen zouden,
oanfeh niet wel was.
I k , op de Reyze van mjm zwarten.
Dienaar (een Slave, van den Heer Opper-
Landvoogd , Cariulii Sfcclmm, aan zyn
Zoon te Rotterdam gezonden , en nu te
rüg Brande) ook wat Portugees geleerd
hebbende, fprak over eenige zaaken; die
ik beft uitdrukken kon, mede nu en dan
met zyn E d ., in (ht kort gphoor.
W y vertrokken dan, zonder eenrg
ander onthaal, dan van eenige verplig-
tende woorden , zoo ras w y maar kon-
d en, weder na de B oo t, enzeilden, na
öhs van water , en andere behoeften, ver-
ärrgd te hebben, van daar, hoewel niet,
zonder b y ’t Wachthuys met de Soldaten
nog moette gekregen te hebben, die ons
T ouw zogten in te palmen, en ons wak-
ker met fteenen wierpen. W y quamen
S ,at7oL eindelyk weer aan ons Schip, en vonden
goed, na dat vier magere Koebeeftjens (van
welke w y ’ er nog een tot in de StraatSun-
^ in ’ t leven melden) eenige ftronken,
waar op,Koolen geftaan hadden, eneemfeHoendexen,
aan boord gekregen had-
en, öpDönderdagmeteenichoonewind^
die WV wgarnemen -moeften , te zamenvan
daart’zeil te gaän; dogopdemiddag wierd
liet döbd ftil, en terwyl w y over Tafel
nog zaten en aten, fcheen het wat te willen
regenen, w^rom ik aan myn Dienaar,
Antony,, laft g a f , om myn Schryf-
tuig, dät boven op de Tafel van hetHalf-
delc lag, te bergen. Ondertuflchen ftonden
w y ook van de Tafel op , en gereed
öm na boven te gaan, in welken körten
tuflehen-tyd ’er zeer fchielyk , terwyl al
bnze Zeylen, en zelf ook de Bram-zey-
len , nog byftonden , een zwaar Travaat,
o f fchielyk, uitberftende Vlaag, o f Storm-
wind, zieh zoo fei verhief, dat w y , eer
w y nog boven waren, werk hadden om
’¿r te komen, en om, daar zynde, mal-
kanderen te können verftaan, zoo zwaar
en donderend was de wind in ’ t Want,
en in de Zeylen geilagen, in zoo verre,
dat, wat ook de Schipper, en de Stierlieden,
die zieh wakker van hun pligt que-
ten, fchreeuwden, om de Bram- en andere
Zeylen ten eerften te ftryken, en hoe
gezwmd de Matroozen na boven peurden,
om alles daar te redden, dit egter niet be-
letten kon, dat w y Hoor’ t geweld.vanden
wind in de Bram- en Mars-zeylen, die
men, door ’t zwaar klemmen van de ftrop-
pen tegen de Stengen aan, niet om laag
krygen kon, vervaarlyk op een zyde genelyk’er
op zou gevolgd hebben,indiearaa^
onze, groote Mail, (een groot geluk voor 0ver
ons) gelyks het Dek niet afgebroken, en boord.
over boord ge vallen was.
W y verloorenby dit ongeval, behalven
die Maft , ‘ ook al onze Stengen, en zagen,
dat onze Fokkc-maft ook op twee
plaatzengeknakt, enniet in ftaat was , om
’er zeyl aan tevoeren, ten zy hygewangd
(datis, aanweerzydenverduDbeld) wierd*
Toen de Mail v ie l, kreeg de Schipper .
en de Opper-Stierman een groot deel van
’ t Want op hun ly f, ’t geen ik , onder de
Tent ftaande, niet zonder groote fchrik,
hoewel ikniets daar byleed, aanzag; wel
bly zynde, dat de Mail maar over boord
la g , vermits ik de Schipper ’t volk boven
had hooren toeroepen, inyd de ftroppen
maar los , o f w y zullen t’onderfte boven
keeren; van welke twee quaden dit laat-
fte ( hoewel ’ t ons ook zeer qualyk quam)
buiten alle tegenipraak het beiie was.
De ilag, die debrekende, en over boord
vallende, Mail met het volle , dat’er nog
o p , en in de Mars was , gaf, was afgry-
zelykj en ’tbefte, dat ’er op volgde , was,
dat het niet lang daar na ftil wierd,. waar
door w y wel te eer in Staat raakteo , om
van de tegen het Schip aan bonzendeMaft,
door ’ t afkappen van dieVleet, ontflagen
te raken, maar aan de andere zyd e, was
die fchielyke ftilte weer zeer quaad vöor
’t vervaarlyk ilingeren van ons mafteloos
Schip, alzoo de Trompen van ’ t Gefchut
ieder Reys in Zee ilingerden.
Ook was die holle Ze e nuzeer quaad Verdere
voor ons volk , om v y f man, die met de onge-
vallende Mail om laag gekomen, o f over makkcn*
boord geraakt waren, en zeer ver in Zee
dreven, ten eerften weder te krygen ; alzoo
w y nu geen Talcels, om de Schuyt
over te hyilen, en in Zee te brengen, ge-
bruiken konden.
De eerfte van *t over boord geilagen volk,
dien ik weer in ’t Schip zeer moedig op-
klauteren zag, was de Bottelier, Sebaftiaan
Schepers genaamt, een Hoörns-man,een fluks
en wakker Kaarel, die , ’ t gevaar ziende,
mede gezwind na boven geklauterd, en,
buiten gedagten, zoo fchielyk met zyn
neus in ’ t ruime zop geraakt w a s , een
duykel gedaan hebbende, die niet veel zyns
gelyk had, hoewel h y ’er, zonder eerng-
zins gequetft te zyn , afquam. H y kroop
onder ’t ze y l, waar in hy verward was,
u it, en längs de groote M a il, die nog ten
deele op ’t Schip lag, weer gezwind na
boven , en was binnen boord, eer het ie-
mand will.
Ons v o lk , woedende, dat het zyn Makkers
, zonder hope van hulp , zoo zy zelf
. N 3 geen