
138 B E S C H R Y V I N G E v a n
L X X V I I I .
Dog wat den Soeiöehoenan hier op aan
den Luitenant Egel tot antwoordgegeven
lieefr, en weet ik niet, vermits den Luitenant
Egel zyn bericht daar van aan den
Kapitein Leeman in de Hollantfche taal
dede, die ik nieten verftondj maar te-
gens den avond te zes uuren quamen af-
gezondene van den Soeloehoenan indelo-
gie, namentlyk den Pangerang Tsjakra
JNingrat, den Radin Aria Sindoeradja,
den Radin1 Narang Cafoema, den Radin
Soeranata tot Damak, Kijaij Depati Oe-
rawan, den Temanggong Socmawarata,
den Temanggong Soera Wikrama, den
Temanggong Mangoenoenan, en deii
Ingabei Djavva Raga.
L X X I X .
Den Pangerang Tsjakra de Ningrat zeide
tot Kapitein Leeman :Ik ben van zynMa-
je fl eit den Soefocboenan, en van alle de groo-
ten aan Kapitein Leeman gezonden.
L X X X .
Den Kapitein Leeman antwoorde daar
op: Is goed: dog tot wat einde zyt gy
van den Soeßeboenan aan my gezonden.
L X X X I .
i Den Pangerang Tsjakra Ningrat iprak
daar op: lk ben van zyn Majeßeit den
Soefoeboenan gezonden, dat tngevalle bet
zoodanig van den Kapitein Leeman voor
raadzaam geoordeelt werd, en bet aldus
kan ingefcbikt werden, gy tog zoo ten eer-
ften niet uit Carta/oera wilt vertrekken;
want wie weet, of de Baliers, bootende,
dat de Holländers niet meer op Cartafoera
zyn, niet weder afkomen, en aan den Soe-
ßeboenan een verwoefting en andere onlu-
ßen en leed toebrengen. Daar en boven beeft
den Soeßeboenan geene medemakkers, waar
op by vertrouwen kan, als alleen de E.
Maatßbappy, en om deze reden is bet, dat
wy alle aan u afgezonden zyn.
L X X X I I .
Den Kapitein Leeman diende daar op s
lk kan nog vermag op Cartaßera niet te blyven,
alzoo 'er ordre en lafl van de Heer
Generaal gekomen is, waar by ons uitdruk-
kelyk aanbevolen werd, van Cartaßera te
vertrekken. Poorts waarom zegt den Soeßeboenan
, dat by geene medemakkers beeft,
die by vertrouwen mag ? Hy ontbiede maar
de Baliers om weder te keeren j en die zullen
dan de medemakkers van den Soeßeboenan
wezen. Verders, alle gy Grooten, die
hier zyt, gy zyt zoet met de mont, maar A«
valfcb van hart. Wagt nog wat, gy alle
zult bet daar na wel zien.
L X X X I I I .
Den Pangerang Tsjakra Ningrat, en
alle de Grooten, antwoorden daar op: •
Wat quaat beeft den Soefoeboenan aan de
Maatßbappy ge da an? en wat teken en
blyk is. 'er , dat den Soeßeboenan met de Baliers
in een verftant zoude wezen, of met
haar te zamen beulen.
L X X X I V .
Den Kapitein Leeman gaf daar op tot
antwoord : V Is genoeg, daar zyn tekens en
blyken genoeg, dat den Soefoeboenan tegens
' de E. Maatßbappy ten quade geneigt is,of
haar quaad toebr engt*
L X X X V.
Den Pangerang Tsjakra Ningrat ,en alle
de Grooten, zwegen daar op flil.
L X X X V I .
Verder zoo iprak den Radin Soeranata
tot Damak weder, vragende aan Kapitein
Leeman: Gaat den Sulthan vanTsjeribon
mede met ulieden weg, of niet}
L X X X V 1 I,
Den |vapitein Leeman antwoordde daar
op van ja ; want alle degene die met de Heer
Commiffaris medegetrokken zyn,keeren nu
alle met my weder te rüg.
L X X X V I I Ï .
Den Radin Aria Sindoeradja zeide daar
op tot Kapitein Leman : Den Radin Poe-
lang Djiwa tot Sammanap ßehoort op Cartaßera
te blyven, om den Soefoeboenan te
bewaren ; want voor tegenwoordig weet ik
nog niet, wat den Bali er, dezen duivel,
van wille en voornemen is te doen.
L X X X I X .
Den Kapitein antwoorde daar op: lk
kan hem op Cartafoera niet laten blyven,
alzoo by van de zeekantgekomen is,enweder
na de zeekant vertrekken moet.
X C .
Den Radin Aria Sindoeradja zwceg daar
op voorts flil.
Den
• u u .
G R O 10 a T
S X C I.
Den Radin Soeranata tot Damak zeide
'tot Kapitein Leeman: Den Sulthan van-
Tsjeribon, zoo bet den Kapitein eenigztns
goetvinden kan, laat die op Cartafoera blyven,
vermits den Soefoeboenan zeer begee-
tig na bem is, engrootverlangen beeft,om
hem ontrent 5 of 6. dagen te mögen ontmoe-
ten, en zal den Soeßeboenan bem daar na
weder na Tsjeribon laten geleiden.
X C I I .
Den Kapitein Leeman gaf daar op tot
antwoord: Niet alleen dat den Sulthan van
Tsjeribon, zoo als gy zegt, zelve op Cartaßera
niet verblyven zal, maar zelfszal
'er niet een enkele ßaaf van bem aldaar
mögen gejaten werden. , . ;ä:' - ^
X C IM .
Alle de Grooten, die van den Soeiöehoenan
afgezonden waren, zwegen verder
flil, en gingen daar op alle weg. .
X C IV .
5s Avopds ontrent tien uuren quamen
PangerangTsjakra de Ningrat, en den
Radin Soeranata tot Damak by den Sulthan
van Tsjeribon; dog wat hunaanbren-
gcn en toeleg, of tot wat einde het zelve
geweeft.is, weet ik niet, alzooikvanden
Sulthan gelaft wiert buiten tegaan. Wan-
neer.het nu dicht .by twaalven in de middernagt
was, zoo riep Kapitein Leeman
my,_om my by den Sulthan te zenden;
dog ik zeide tegens Kapitein Leeman, ik
derye het nu niet beftaan, om binnen by
den .Sulthan tegaan, vermits Pangerang
Tsjakra de Ningrat, en den Radin Soe-
ränatt (tegenwoordig) aldaar zyn.:
x c v .
Den Kapitein iprak daar op: Gy zyt gek,
gaat gy maar met myn gelaftigde, den Luitenant
Egel, gy zttlt maar alleen Tolk wezen.
x c v i .
Ik ben aldus te zamen met den .Luite-
nant Egel gegaan, wanneer den Pange-
raug Tsjakra. Ningrat ,.en den Radin. Soeranata
by den Sulthan nog vonden zitten.
X C V I I .
Den Luitenant zeide tegens den Sulthan:
den Kapitein laat alle de Staats-per-
Monen van Tsjeribon waarfehouwen, dat
J A V A * jtßp
wy morgen vroeg alle met den anderen te A*.
rüg ons op reis te begeven bebben.
X C V I I I .
Den Sulthan zeide: 9t Is goed, het is
my lief, dat wy zoo dra zullen vertrekken.
X C IX .
Den Radin Soeranata iprak daar op tot
my :1k ben blyde ,dat gy hier gekomen zyt,
om getuigeniffe wegensfbet bedryf) van den
Sulthan te geven.
C.
Ik antwoorde daar op in detegenwoor«
digheit van den Sulthan, en van den LuL-
tenant Egel, zeggende tegen Radin Soeranata:
lk ben niet gekomen, om te belui-
fteren, en 00k niet om getuigeniffe te geven:
wat beb ik te doen, met betgeendat Printen
verbündeten, of wat leid my aan haar
zaken gelegen.
C I .
Den Sulthan pailede daar op in antwoott
aan my, 00m Soeranata, en den ouden
broeder Tsjakra Ningrat hcbben hiergeen
zaken- te. vcrhandelen gehad, of verhandelt.
.r.J.e'i . . -¿Je
C I I . *
Ik zeide daar op tot den Sulthan: Myn
Heer, de reden, waarom ik van Kapitein
Leeman den gezonden gtweefl, is geen an-
dere, als alleen om Lolk te wezen van den
Luitenant Egel by myn Heer. En zweeg
den Sulthan daar op flil, gaandedenLuitenant
Egel daar op weg, en ik met een.
CH I ,
’s Morgens,, als Kapitein Leeman zieh
op reis wilde begeven, en ult Cartafoera
tiekken , zoo quam den Soefoeboenan in
de logie, zonder dat ik gehoord heb, wat
den Soefoehoenan tegens Kapitein Leeman
al gefproken heeft gehad.
C IV .
Want zoo als wy uit Cartaföera trok-
ken, zoo trok den Sulthan van Tsjeribon
voor aan.volgende daar aan Kapitein Leeman
en alle de Holländers, en daar agter
Poelang Djiwa tot Sammanap.
C V .
Wanneer wy nu tot de Koebon-Dalam
gevorderd waren, zoo quam aldaar Radin
Ana Sindoeradja en Pangerang Tsjakra
s 1 Nin