
3x8 L E V E , Heeren, mitsgaders zoo fmertelyk en ge-
voelig voor hen, en voor al hunne goe-
de vriendcn, die zy nu en dan wei genegen
waren te helpen, en die nu om hun-
nen’t wil alleenlyden moeften , datzy daar
na wel duizendraaal gewenlcht hebben,
dat dit noit voorgevallen was.
Hy verfcheen na dien tyd in geentwee
jaren in vergadering; maar alle de andere
Lieden quamen ’er op den gemeenen geftel-
dfin tyd;,dog alles, watzy daar befloten, be-
veftigde, en keurde zyn Edelheid goed-,
als ’t hem aanftondj dog kreunde zig anders
zeer weinig aan hunne befluiten, ge-
vende aan geen eenen, die zy tot *t eene
o f ’t ander amptbuiten zy,n goedvinden
gevorderd hadden, zyne Äfite, ten wäre
hunne keurc op zulk eenen gcvallcn
was, dien hy dat ampt gunde , ftel lende hun
zeer leelyk ten toon, entoonende, datzy
met minder, dan in ftaatwaren, omhem
af te zetten, alzoo zy geen ftroo nu in ftuk-
ken konden breeken.
Wat het Baillu’s ampt betrof, dat wierd
ondertullchen door den Landdroft, de
Heer Vincent van Mook> tot den 20
November 1688 (alzoo hy toen llierf)
waargenomen.
De Heeren Raaden van Indien fchre-
ven ( gelyk wel te denken is ) eenparig
zeer fcherp over den Heer Camphuis;
dog het zagtzinnig fchryven van dien
Heer woeg daar tegen by de Heeren ze-
ventienen zoo veel zwaarder, dat zy aan
. de Raaden van Indien over dit ftuk weder
fchrevenj dat zy moeften aanmerken,
dat de Opperlandvoogd van Indien diege-
ne was, die aan alle bedienden der E. Maat-
ichappy hunne a<3re en volmagts-bricf ge-
ven moeft, en dat zy dierhalven voorzyh
Edelheid wat meer inichikking, als zyn
Ed. op een ampt voor een bequaam vriend
van hem ftond, en wat meer befcheiden-
heid, van zyn Ed. zoo ftraf, en oneer-
biedig, als daar in die volle vergadering
gefchied was, niet te bejegenen, voor zyn
Ed.behoorden gehad te hebben, en datzy
uit hoofde van dien niet qualyk duiden
konden, dat zyn Ed.goedgevonden had,
zieh uit zulk een vergadering te begeven,
ein ondertullchen de zaken zoodanig te be-
ftieren, als hy voor het welwezen der E.
Maatlchappy beft oordeelde, keurende
verder goed alles, dat by hem na dien tyd
was verricht.
Immers,dit is zeker, dat hy toeneerft
recht, niet alleen Opperlandvoogd van Indien
; maar (daar men geen voorbeeld van
heeft) 00k. alleen-beheerlcher van alle de
zaken der E. Maatlchappy was, terwyl hy
alles, wat hy deed, goedkeuren, en alles
dat de andere Heeren verricht hadden,
quaadkeuren zag, dat een groote vreugde
aan zyn Ed.,en eenzonderlingedroefheid,
en imert aan die andere Heeren njoet ge-
N S DER g?ven hebben, dewyl zy in al dien tyd A#.
niet in ftaat waren ,öm eenigen van hunne
vrienden (dan die zyn Edelheid juift aan-
ftonden) te können helpen.
Dit bragt die Heeren in zulken haat,
dat zy van ieder een als met de nek aan-
gezien wierden, zoekende ieder maar zyn
Hof by zyn Edelheid te maken, en wel
by hem te ftaan, dat de andere Heeren als
razende maakte, zonder dat zy het egter
belctten konden.
By ?t fterven van den Heer yan Mook
was nu, behalven *t Bailluichap, 00k het
Landdroftichap open gevallen, by welke
gelegenheid de Heer Camphuis zynen
man, den Heer Dispontyn, Baillu maakte,
en toeliet, dat de Heer de Bollan,dien hy
anders zeer veel achtede, nu Landdroft
wierd.
Dat zyn Edelheid egter, hoe zagtzinnig
hy anders 00k yan aard mögt zyn, hier
medc nog niet te vrede was, zag men A°.
1689, wanneer de algemeene Beftierder van
den handel, de Heer AntoniHurdt, een
zeer bequaam Heer, epkel door zynEd/
toedoen, van de Heeren, zeventienen bedankt,
en *t in zyn keur gelaten wierd,
om als een vry-borger in Indien tebly ven,
of wel om na 5t Vaderland te können kee»
ren, welk eerfte hy koos; dog beftierfdien
fmertelyken llag nog in dat zelve jaar op
den 7 December, en de Heer Pit quam
00k kort daar aan den 2.1 May 1690 tc
overlyden.
Na dien tyd namen de gemeene zakeü
weer een anderen loop, alzoo die twee
Heeren wel voor,namelyk zyn Edelheid
hadden zoeken te dwars-boomeo.
In dat zelve jaar 1689 viel ’er onder zyn
Ed. oppergezag nog een zeer opmerkelykc
zaak voor, tuflefien de Heer S'. Martin, or-
dinaris Raad van Indien, en den Amboi-
neelchen beroemden Kapitein Jonker.
W y hebben bevorehs, in ’tverhaal der
zaken van Bantam getoont, hoe de Heer
,St. Martin met het landen van onze troe-
pen aldaar wat te lang getalmt hebbende,
Kapitein Jonker haar Edelheden hier af
waarlchouwde, die daar op goedvonden,
den Heer Tak derwaards tezenden,diede
zaken zoobeftierde, dat .onsvolk toen ten
eerften landde.
Van deze waarlchauwing van Kapitein
Jonker kreeg de Heer S'. Martin zoo ras.
geen kennis, of hy.zogt van dien eydafge-
legenheid, om hem dien trek betaalt te zetten.
Dit liep egter zoo lang aan , dat hy niet
voor Aq. 1689 dit tot, zyn genoegen doen
kon, gelyk hy het toen öok vry fcheirp,
en zeer onvoorzichtigdede, alzoo men zig
wel wagten moet, om een Inlander van-
eenig vermögen qualyk te handelen, zoo
men de fmerten van zyne wraak tc zyner
tyd niet dragen wil. t'
■ 0 * Het gebeurde op zekeien dag, dat Ka.
piton Jonker (oleoo de Heer St. Martin
ook Oppcrveldhecr n n de krygsmagt ran
de E. Maatfchappy was) by de Heer St.
Martin quam, om hem ergens kennis af
te geven.
Hy behandelde hem daar op zeer ver-
agtelyk, latende hem ftaan , Zonder hem
een ftoel tedoen gevenjmaar hy toonde hfcm
e veragting nog veel gevoeliger, wanneer
ondertullchen zekeren Boeliling, Ka-
pirem der Baliers.en wel eer een flaafvan
Kapitem Jonker geweeft , daär medequam,
aan welken de Heer Sc. Martin aanftondj
een itoel dede geven, zonder >er echter een
aan Kapiteih Jonker(die van fpyt meende
tt berlUn) te doen aanbiedfcd. Kipitein
Soelding, die meer eerbied voor zyn ou-
« »a danvoor 4 atbe',el vande Heer
■ tin had, en die ook zeer wel wift,
wat een fcherpe wet ’er in de Batavifche
Statuten tegen zulk een flaaf (fehoon al
vry’zynde) die zyn Heer, of iemand van
zyn kmderen, of vanzynen hüike.eenige
oneer of fmaad aan doet, te vinden was,
betoonde wel wyzer te zyn, dan op dat
beyeltegaan zitten, zeggende met zedig-
beid, Qu hy hem wel wagten zou , van
te:igaan zitten, terwyl zyn oüde Heer
ftond. 'U- ■
Kapitein Janker öndeftofleben,'hoe Wel
voldaan ook over Kapitein Boeliliiigs ge-
drag, kon dien hood, hem zoo openbaar
door de Heer St. Martin aangedaan, niet
verduwen, en zei derhalven met zeerveel
Saaftigbeid, myn Heer, gy kond in iw
huis doen en bevelen wat u belieft,' maar
indien gy my die fmaad buiten uw buis
aandeed , ik brak u zoo aanftonds den nek,
en ikzweer u dat ik wel gelegen heid vindeö
zal, om my aan u hier over te wreken.
Hy ging daar op in eengroote woedeten
huize uit, begaf zieh na zynEdelheid, den
Opperlandvoogd, en klaagde over de föiaad, !
hem zoo even door den Heer S*. Martin
Zyn Edelheid keurde die daad (gelyk
zy waarlyk verdiende) voor zeer quaad •
dog voegde daar b y , dat hy’er den Heer
Martin wel-over wilde fpreken; maar
dat hy hem echter, alzoo dit in zyn huis
gefclucä, en ieder daar in Zyn eigen mee-
lter was, daar over niets doen kon.
Kapitein Jonker, hier mede niet voldaan,
zogt dierhalven van die tyd af honderd ge-
legenheden, om zieh aan dien Heer zelf
te wreken. Ja hy riehtte verfcheide groo-
re maaltyden aan, daar op hy al de Raaden
van Indien, en aldus-dien Heer mede,
verzogt; dog hy quam ’er niet, vreezen-
de, dat hetgebraad hem niet welbekomen
zou. > -
i Ook had zekere Radja Bongib , een
neef van Jonker, op de zaal wandelende, ,
en na afleggen van zyn kris, met nog
| een kris, dien by verborgen bad, betraptA*.tfiii.
zynde, bekerid een aanflag op de Heer
E “ * cn opzyn Edel heid, gehad te
hebben, waar over hy gevierendeelt wierd;
Hy aan, zieöde, dat hy zyn oogwit iö
I dezen met bereiken kon, had de onvoor-
Zichtigheid, om (daar hy anders een braaf
en wakker man was, die de E. Maatfchappy
zeer groote dienften gedaan had) zieh
door zyne woede zoo verre te laten ver-
voeren ^ dat hy groote vyandelykheden
buiten Batavia met moorden, branden, en
blaken, en zelf met het aandoen van ons
Volk, begon te plegen, latende een ont-
halsden HöllanderineenPrahoeafdryven,
en toonehde in allen deelen, dat hy eenig
quaad voornemen tegen de E. Maatlchappy
had. r
Hy was misnoegt (Zoo inen zei) op den
Bahzen Kapitein WiraCodra,endenMa-
caftaarze Kapitein, Dain Matara. Hy had
aide zyn eh verpligt tot trouw door een
eed op hunne wyze te doen, te weten,
men näm een thee-kopje met hoender-
bloed, deed’er aarde, afch, en water in,
doopte’er de kris in, liet dat in de hand
druppen, en dronk dat zoo op; en was
des zelfs betekenis, dat hy, die niet troutf
bleet, de kris in ’t lyfgaan, en dat h y ,
als de aarde onwaardig, tot afch verteeren
mögt.
Mcö zond dierhalven völk tegen hem
mt, eerft den Heer 81oot te land, en na-
derhand ook te water Kapitein Wander-
poel, om heto by de Maronde van agte-
ren te omcingelen. Onder anderen is öok
de Luiteiiaöt Holfcher, en Kapitein Boe-
hling (wel efer zyn gevangeü flaaf) op hem
tiitgegäan.
Zyn eerfte en voornaamfte vroiiw bad
hem, dog van zyn voornemen afftand te
doeö, hem verzekerende, dat zy by zyn
Edel heid wel genade voor hem verwer-
ven zou; dog ’t Was nu, zei hy,te>erfe
gikbäierfv eh het moeft nu büigen, o f
beifteh. ,
Hy v^fcheen in Augüftüs 1689 op
Toegoie, qf op ’t land van de Heer Pm-
dikant Leidekker , in ’c wit niet alle de
zynefi gek’Ieed. däf by de Mooren een reiten
is, dat zy befloted hebben zieh doof
te vegren.
De Luitenant Holfcher, ontrent he»
gekomen' zynde, en hem niet kennende,
vraagde aan ieffland van ’t Volk, wie Kapitein
Jonker Was; men wees hem den zelve,
en hy zag hem wel komen, meenen-
de, dat hy hem iec zeggen wilde; doghy
bragt hem met een fabel zeer fchielyk (daw
Jonker hem anders zeer ligt den hals gebro-
ken zou hebben) eenen zwaren houw op
zyn helmet, die hem duizelen deed, dog
zoo niet, of hy wierp hem zyn hazegaey
eer hy Van dien houw nog ternederftort-
te, zoo net door zynen armheUen, dat hy
hem