
114 D E S s c h r y v e r s e e r 's t e
1694- Opium , met Tabak gemengd, niet alleen ik tegen myn Huysvtoiiw , die hier over
dronken, maar Hol'drinkt, isgewoondol-
zinnig op alles, wat hen ontmoet, met
een blöote K r is , o f Pook, in de vuift,
aan te vallen, en dezelve, al was ’ c maar
een K in d , in die dolle drift, onder het
xoepen van Amok,. , dat is , fla dood , o f
va l op hem aan , maar in ’t ly f te ftooten,
’t geen oorzaak is, dat ieder , uit vreeze
voor zulk een, teneerftenzyn deuren vaft
toefluit, en, die hem tegen komen, zullen
hem, ten wäre zy zeer wel geWapend zyn,
gemeenelyk al mede ontwyken, en dus
heeft hy cenigen vryen ty d , öm in zyne
dölzinnigheid op alles los te.gaan; maar
zoo ras die tyding egter wat by dappere
mannen doorbreekt, zullen’er eenigen met
Snaphanen öp uitkömen, en hem metter
haaft uit de wereld helpen.
Daar zyn yoorbeelden, dat zulke Boos-
wigten dolzinhig op een geveldc Piek in-
geloopen zyri, en , eer zy hun einde daar
äan vonden , obk den Hoüder van die
Piek met hun Kris nog onder de voetge-
llooten hebben, zoo dat zy beiden dood
ter neder vielen. Men ziet’er in Taver-
niers Werken een verbeelding van.
D it woeden vond ik nii, *t zyuitichrik
voor vericheide zware vonniflen over zulk
e , die men nog levendig bekomenhad,
’t z y wegens andere redenen , zoodanig
geftild * dat men ’er niets meer a f ver-
nam.
Ont*
mo etden
■ R R P ^ I k z a g ookontrentdezen tyd hier den
Broeder Broeder van den Koning van Bantam, een
1694.
ontfteld was , ik^hoor een Mans-
fiem , en dit nullen appareni dieven zynt
die om ons goed in de Vpor'Zjtal komen
en die ons , terwyl wy hier gerufl neer-
leiden , f i i l van de huyg ligten^ en met
den Aap door gaan zouden, dat hen egter
zoo gemak^elyk. niet gefallen zal. Wat
wild gy , zeide myn Huysvrouw , dan
doen ? W e l, na beneden gaan , zeide ik,
en hen dit ( houdende in de eene hand een
Kandelaar met een brandende Kaars, en
in de andere een bloote Kris , o f een ge-
vlamde Pook) zoo onzagt, dat hen beugen
z a l , belettert.
Op dit zeggen wierd myn V ro uw , die
my noit vöor zoo' kloeknertig gehouden
had, vry banger , my biddende , dat ik
dog maar by haar blyven, en door een
Venfter om hulp roepen zou. Ik zeide,
dat z y voor my niet moeft bekommerd
zyn, en dat z y , om voor zieh zelven niet
bevreeft te zyn , haar Kamer-deur maar,
zöo ras als ik roepen, en de dieyenge-
waar zou geworden z y n , toefluiten', en
dat zy dan geen zwaiigheid hebben zou.
Dus ftapte ik na de Deur, en Trap, 9eval
toe, van welke ik een Mans-perzoonklaar Schry-
hoorde na beneden loopen, ’ tgeen ikmyn versmet
Vrouw toeriep , die daar o p , tot naaer e en Po l
laft, hare Deur floot. _ ' van een
I k , die niet anders dagt, dan hier een, M^Jden:
o f meer, van deTsjirieeiche dieven'te vin-
den, ging voorzigtig den Trap a f tot be- ■
Broedcr Komng een neden toe, dog doga
zag daar geen Mans-per-
desKo- Hcer van ontrent 40 jaaren,12 met z Op- zoon; maarwd,eenimimyneMeyden,ot'
nines twiu*rQ PVPn p e n t o le Af* Oddnn iron Tv» Cloirlnnon , ! in 1» M - 1 ' rteenigzins
v an Bantam.
paflers, even eens als de Raaden van In
d0g om een andere reden van Staat,
agter hem gaan, alzoo deze eigentlykdien-
den; om öp al zyn döen en laten te pas
len j daar zy by de Raaden ten teeken van
eere, en tot hunnen dienft, alommethen
gaan, dog geenzins om hun doen o f laten
tebeipieden, ofomdaar a f rekenichap
aan den Öpper-Landvoogd te geven.
' Het was' een Heer van een matige geilalte
, vaal en droefgeeftig van couleur,
waartoe hy veel reden, hoewel hy anderzins
veel verftand had, gelyk my in zyn
gezelichap Ä 0 .17 1Z . zynde, geblekenis,
waar van elders ipreke.
In dezen tyd hoorde men 00k zeer veel
van dieveiyen van Tsjineezen, die zeer
f t i l , en liftig in de Huyzen willen te bre-
ken.
Op zekeren nagt, zoo als wyons goed,
dat w y na ’t Vaderland meinden mede te
nemen, gepakt, en in ’t Voor-zalet ge-
Slavinnen, die op een Marie lag en Hiep,
o f ten minilcn zieh zoo hield. |
Ik keerde dan eenige treden te rüg,-
llapte zeer voorzichtig in eén Zÿ-Hmer-
tje, half wegen dien Trap , daar mynë'
Kinderen met vericheide Slavinnen, die
daar oppaften, lliepen, keekrondom , en
vernam eindelyk aan myn regterhand een
Swart, die in een groote Toetombo, o f
Doos, zeer proper, gelyk een Slang, als
opgefchoten, en’er zoo net ingefchroefd
was, dat ik my over zyne gezwindheid,
om daar zöo in te komen, ten hoogften
verwonderde.
Ik hield m y, o f ik hem niet zag, tot
dat ik hemzekerbegaan kon, draeydetoen
eensklaps op myn regterhiel zoo ichidyk
om, dat ik myn Pook, als h y ’er m in i
om d a g t, al op zyn Borll had, en zeide
tot hem : Schelm , wat doed gy hier in
myn Hays ? H y viel aanftonds zeer 00t-
moedig op zyn plat, en zeide, daar niet
plaatft haddtn, hoorde ik ontrent ten i z om myngoederen , maar allecn om myn
uuren eenig geluid als van een Mans-llem. ! Meyd, die daar beneden lagen fliep, een ou-
I k meinde my zoo ter ruft begeven te heb- de Vryfter van hem, en die hemook binnen
ben , op een Boven-Voorkamer, diebo- gelaten had , gekomen te zyn, my bid-
ven dit Zalet quam; maar, dit hoorende, dende , dat ik hem deze zyne ftoutheid
en my verbeeldende, dat het wel een van voor deze ‘reys wilde vergeven.
deze Tsjineefche dieven zyn konde, zeide Ik zeide, dat ik hem helpen, hem metü
YT - E N T H
{694. ter haaft van die ziekte, zoo wel als die
Meyd , genezen , en maken z o u , dat hy
noit weer. in myn Huys zou denken te
komen. Ik riep myn Huysvröuw toe,
dat ik den Dief al had, dat z y maar beneden
komen zou, om Volk van ons opte
roepen., alzoö al myne Mans-Slaven agter
in ,’t Huys lliepen,
Z y quam ten eerften , riep eenig volk,
aan welken ik hem zoo lang in handen
gaf, tot dat de Rateiwacht hem ovemam,
en ria ’t Städhuys voerde , alwaar hem
idaags daar aan de vliegen zoodanig van ’t
ly f fgejaagd wierden , dat ik hem zedert
npit ^neer vernomen heb ; en myn Meyd,
oorzaak van deze onruft in myn Huys,
kreeg toen , ’ t geen' anders buiten onze
gewoonte , maar nu zeer noodig , was,
mede zoo veel, dat Wy zedert 00k niet
buitenlporigs meer aan haar vernomen
hebben.
Een. Swart, die zeide , dat deze Borft
zyn aangenomen Zöon w a s , quam my
daags daär aan voor hem ipreken, en bidden
, dat ik over hem dög niet verder klagen
wilde, en dat hy zorg' dragen zou,
dat zulks noit meer zou voorvallen. Ilc
zeide, dat het wel was, maar dat.hy dit
00k wel bezorgen wilde , alzoo h y ’er zoo
goed koop niet afkomen zou, indien ik
hem zoo ontydigweer in myn Huys-vond; j
maar dat het hem ten minften armen o f
beenen zou können koften, zoo myneSla-
ven ’er hem weer vinden mogten.
OndertuflcKen naderde de tyd yan het
aanl^gen der Retour-vloqt, en ik=.kre^,
öp myri verzock f -’ t Rotteldam's Schip;
WiidamxVeen, tot mynen Bodem, waar
mede ik vertrekken zou; namaflcheidvan
alle myne goede Vrienden, en vertrok onder
de Viag van den Heer Reynier de Vos,
Opper-Koopman en gewezen Deflave van
Mature öp Ceylon, dog laatft Schepen.tot
Batavia, m ’ t oegin van December;
Men mögt met meer goederen, als de
weerde van drie maanden Gagie , mede
nemen, ’t geen van de Puy des Qpper-
Landvoogds ten overftaan van de Heeren
Raden., Kops en Bornezee, afgelezen, en
waar by gevoegd wierd, dat men verder
voor ieder pond Thee bruto een Ryxdaal-
¿ e r , eh voor Pqrceleyn, en Lakwerk,
een halye Ryxdaalder aan T o i zou moe-
ten betalen; aog geloove niet, datzy hun-
ne vingeren daar blaeuw aan telden, alzoo
niemand daar lull toe had.
Zynver-. W y vertrokken den 3 dito met onzen
trek van Bodeffi* waar op Elbert Franszen, eenBre-
Batavia. mer , Schipper., Pieter Ouwerkerk^, Onder
Koopman , Dirk Onderberg , Opper-
Stierman, H. fongereus, Onder-Stierman,
en facob Bogaart, Derdewaak was. Ne-
vens ons vertrokken 00k deze zeven Sche-
pen, te weten , de ^Coning W illiam, de
drie Kroonen, ’s Lands Welvaren, Vos-
U Y S - R E Y Z E . iiy
maar, ’ t Huys ter L o o , de Krab, en 1Ö94.1
Merefteyn, van de Rheede van Batavia.
Op ’t eerfte was de Admiraal, o f den
Gommandeur dezer Vloor, met zyn Vrouw;
op het tweede was de Koopman N . Ringi
gewezen Hoofd van Tsjenbon, en op ’s
Lands Welvaren (dat in de Straat by de
groote Kombuys , voor een .körten tyd
vaft raakte) was de Onder-Koopman, de
Heer Pieter Paeuw, met zyn Huysvrouw,
en verdere Familie. Op Vosmaar, by
Schipper Landsheer, en Rays, Onder-
Koopman, waren geplaatft twee Wedu-
wen , de eene, van den .Heer Kapiteyn
Pa d , de andere, van den Boomwachter
Brouwer, van welke een ichoone Kift met
Sattynen, ofPelangs, aangehaald wierd.
Op ’tHuys ter Loo was Schipper van Willigen
, een deugdelyk , goed, en eerlyk
man; die tot zyn Boekhouder dien won-
derlyken, hoewel door ganlch Indien, en
00k in Holland, niet dan al te wel beken-
den Seur N.N.,had; behalvendatD. Kraey-
vanger met zyn Vrouw hier mede op wären
geplaatft.
Dit waren wel de voornaamfte Lieden,'
die met dezeVloot vertrokken, gelyk 00k
de Heer Koßerus en zyn V ro uw , die ik
meine, dat op de drie Kroonen waren.
W y zakten dus tot voor Bantam af;
daar w y een groot etmaal bleven leggen,
uitgeley gedaan zynde door de Heeren
Nieuwßad , Water-Filcaal, D o öor ten
Rhyne, en anderen, in welken tyd ik met
onzen Sdiipper-,, Elbert Franszen, een wak-
ker- T^prnqn, anders dl wat- äan de
ddlle' k an t, en met' öhzen Ond^-Koopr
man, Pieter O u w e r k e r k en den Batavi-
ichen Bottelier, facob Tzjmmers, met de
Schuyt na Bantam voer , benieuwt zynde;
om die vennaarde Stad, daar ik zoq veel van
gelezen had, eens van binnen te belchouwen.
W y quamen, na ontrent dne uuren roe-
yens, in de R i vier, daar w y ten vier uu- Beziet
ren des namiddags aan Land ftapten.. Bantam,’
W y vonden, zoo als Wy in de Vefting
Speelwyk quamen, onderweeg op de Trap
den Heer Theodoras Z a s , Raad van Jufti-
tie, en den Heer Abraham Quevellerius,
Secrctaris van den Raad van Juftitie tot
Batavia , die genegen waren weder der-
waards te keeren.
Boven gekomen zynde, wierd ik vrien-
delyk van ’ t Opperhoofd, den Heer Wan-
derpoelyecn oud man, in de Fortres Speelwyk
ontfängen , die my verzogt, zoo lang ik
daar bleef, by hem te willen blyven huis-
veften, gelyk ik 00k dee, te meer, alzoo.
ik den Predikant Koßerus daar mede .ge-
huisveft vond, en onze Schuyt buiten myn
weten weer na boord vertrokken was-.
Deze Heer had een Zoon , en eenDoch,-
ter, by zieh. . . „ 4 ,
Ik vond de Vefting, fraey van gel^en-
heid, en uitzigt, en, behalven de W o o 1
Q. 3 ’ ning