
I
ì p ¥ : E9V2# .
■il i
i f i
H 1 ti.
H
-EL
§
H« Graf
van Sjcich
Ibn Modani.
Afgctcckend.
G R O O T
'Zeilens 'gceft, x>m op Tsjeribon te körnen.
Tangs dit Rif heeft men na de buiten-
kant,'pas op 3 a 4 vadem ftekgrond, en
lii ’t midden op 3^ vadem.
By dit laatfte fpruitje ontrent een myl
bcnoorden Tsjeribon , heeft men een zeer
vermaarde Graf-ftede, zynde een van de
groptftc oudhedcn en zeldzaamheden, niet
all een van’t Eilarid Java; maar zelf van’t
ganiche Ooften. Een Mauioleum, dat he?
densdaags zonder wederga, en eenigzins by
de alpuae sraf-fteden, door Artemifia,
Koningin yan.Garien, voor den Koning
Máufoms j baren Gemaal, ppgrxirhiy*te
vergelyken, cn onä0pHotoenriog zeer
woefte Javaanen als íet groots cn onge-
meens aan te merken is.
Het is vopr een van hunne groptfte Heiligen,
die zy, als den voornaamften in-
voerder van ’r Mohhammedaanfch geloo -
véeereri,' gebouvrd.
Hy werd Bén Ifrael,’ of Sjeich Ibn
Moelana, en ook wel Soefoehoenan Goe-
nong Djati (om dat hy hier op dit Dja-
ri-bergje begraven legt) en van andre ook
wel Machdoem, dat is, den Heer, ( van
’l . Arabiich grondwoord Chadama, dat
dienen betekend) genaamd.
Mengeefc aan dit zyn graf den eer- naairi
van Aftana (dat is ’t Paleis) van den Soefoehoenan
Goenong Djati.
W y Zullen de ganfchc gefchiedenis van
dezen Sjeich, of Eqrwaerdigen Heer, ter
plaatze, däar wy in ’t byzonder van de
Zaken ván Java ipreken, van den beginne,
af, verbalen, en aanwyzen, hoe de
Köningen van Bantam, cn de Sültháns
van Tsjeribon, van hem gelprooten zyn.,
Ik heb zeer veel moeite gedaan , om
dit graf eens te zien; dog heb daar noit
toe können komen. Naderband heb ik
ndg iñeer moeite■ gedaan, om een afteke-
ning va» ’t zelvé té Krygen; döggedürig
vertrok, o f ftierf het Opperhoofd van Tsjeribon,
aan 5t welke gefchreven was, om
my dat te beftellen. Eindelyk ben ik A°,
171z. daar meefter van geworden, door
een zonderlinge gunil van een boezem-
vriend, die my dat heeft gelieven tdb te
zenden, zoo als men het hier by de letter
E afgetekent ziet.
Het graf heeft ontrent de hoogte van
de Stad-huis-toren tot Amfterdam, o f wat
minder, zynde van voren vierkant; maar
van agteren, daar het tegen een berg met
een half-rond aankomt, blind, en dus
daar ook half rond.
Het heeft vyf vericheide verdiepingen,
of pleinen, tot welke men met Vérfchei-
de trappen opgaat,' van welke dé eerfte
het breedfte en gröotftc, en de laatfte het
ldeénfte, dog zonder plein, uitlevcrd.
Het eerfte, dat inen ontrent dit graf
pntmoet, is cen groot hek, om ’t zelve
J A V A. 15
van den gemeeneh weg af te zonderen.
Daar na komt men aan den eerftenop-
gang, daar men tot het eerfte plein met
zeven genieène trappen opgáat, zynde in
*t middén doòr eéri hekje argeflooten.
Langs die plein, dat met klinkert belegt
is,r en een breedte van honderd tre-
den. van yoreri, o f in ’t vierkant, heeft.,
is een muragie of borftwering van vyf voe-
teri hoog , die van voren met witte, en
befchildérde Cbineefche tegelkens, even
o f’t Hollandfche waren, bezet is.
Als men.’er pas op komt, ziet men aan
vyederzydeh van den ingang twee kotte-
]yke~ weéfgálOozé Lhineefehe blaeuvve, en
beerlÿkë Japanlche potten,' met bloemen
’eir ih, boven op dien muur,"én ter reg-
terhànd ’er ook vier, eeñige voeten van
een , en ter linkerhand- nög drie ftaan,
tüflchén welke drie laat fte men twee groote
boomen tot eerie belommering heeft.
V order ziet mên op dit eerfte plein niets.
Aan deri tweede opgang, heeft men
diërgelyk een muur van de zelve hoogtc
’er voor , mede met zulke ftecntjes bezet,
en beneden aan de voet ter rechter hand
met ¿even, en ter linkerhand met zes
groote heerlyke Chirieeiehe bloempotten
(gefchenken van Mohhammedaanfehe Köningen,
te weten, die van Bantam, Ma-
cafïar, Palimbang,' en meér andrò, aan
dit graf j ter eere van dezen Heiligen gedaan)
vercierd.
Daar na gaat men hier, na’topenen van
het tweede hékje, vyf trappen op, en komt
dan op het tweede plein, dat een weinig
fmallër dan 'c. eerfte is.
Bo veri op deze muur heeft men aan we-,
derzyden van den ingang weer twee patten,
zonder bloemen,en dan aaniederzy-
de nog drie met bloemen, dog zooge-
ichikt, dat ter rechterhand zig viér groote
boomen, tuflchen icder van welke een
pot geplaatft is, vertoonen; dog ter linkerhand
heeft men eerft twee potten,dan
tweë zware boomen, en dari weer een pot,
èn cen boom’er tuflchen , en dan nog een
pot, en een boom, dat een zeerfraeyge-
zicht, en een fchobne lommer geeft.
Van dit plein tot aan het derde, is een
fraêye netgelegde weg, ter rechterhand
van welke men-eene, gçlyk men ter linkerhand
twee fraeye lnlandfche woonin-
gen heeft, tot verblyf der vorften, alszy
daar komen, om tc offcren. Ook wykt
dit plein ter linkerhand eerft met een ronde
bogt wat uit, en loopt daar na met een
inbogt tot aan’t derde plein al vry wat in,
looperide dan zoo rond op tot boven toe,
daar het ter, rechterhand maar een weinig
fchuiris' op van beneden af loopt.
Oók heeft men dicht by dé derde muragie
beneden , twee fràéye potten met
bloemen ter rechter, en'-twee ter linker-
hand aan’t cinde van’t plein ftaan.
Dan