Lehrbuch, I , p. 239. — Anthus obscûrus en immutabilis, Deg
l a n d , Ornith. I , p. 429. — G o u l d , pl. 138.
G e h e e l e l e n g t e 6}". Vl e u g e l s o n g e v e e r 3 |".
S t a a r t 2}". V o e t w o r t e l N a g e l v a n den a c h t e r t
e e n o n g e v e e r f f . en f l a a u w g e k r omd .
Oog donkerbruin. Bek donkerbruin, naar den wortel, vooral
naar onderen, roodachtig geel. P o o t e n d o n k e r rood-
g e e l - b r u i n , in den w i n t e r l i c h t e r d a n in den
zome r .
G ema k k e l i j k van a l l e o v e r i g e n t e o n d e r s c h e i d
e n d o o r de we i n i g e u i t b r e i d i n g d e r l i c h t e
k l e u r om de s t a a r t p e n n e n en d o o r d a t deze kl eur
b r u i n w i t , in p l a a t s van wi t , is.
Zomerkleed : Grondkleur der bovendeelen en wangen,
somber grijsachtig olijfgroen. De vederen en penuen naar
de middellijn donker olijfbruin. Onderdeelen vaal rosgeel-
achtig wit, op den krop en de borst in het vaal roestroode
overgaande. Keel van achteren met eene krans van donker
olijfbruine vlekken omzoomd, en diergelijke vlekken ook
längs de zijden van den romp. Eene grijswitachtige streep
boven het oog.
Winterkleed en jong: De grondkleur der bovendeelen sterk
in het groengele trekkende; de onderdeelen vaal geel, en
ook de geheele krop met donkere vlekken.
De Oeverpieper bewoont in den zomer het noordelijke
Europa, en broedt in geheel Scandinavie, in Denemarken,
in Groot-Brittanje en aan de noordkusten van Erankrijk,
vooral aan de rotsachtige zeekusten , en in Scandinavie zelfs
aan de oevers der groote meren. Hij schijnt in deze streken
den Waterpieper {Anth. aquaiicus) te vervangen. Hij komt
aan onze zeekust in de maanden October en November,
houdt zieh aldaar, aan de steenen hoofden, langer of korter
op, verspreid zieh over Midden-Europa, keert in de helft
van M aa rt, reeds in het zomerkleed weder terug, noord-
waarts trekkende, en wordt als dan ook op de wateren of
moerassen binnen ’s lands aangetroffen. Hij zoekt zijn voedsel
veelal op de rotsen aan het zeestrand, te midden der
brekende golven. Lokstem en zang hebben overeenkomst
met die van den Graspieper. Hij nestelt op rotsen tusschen
gras. Zijn eenvoudig nest is uit grasstelen gemaakt en van
binnen met haren belegd. Het bevat 4 tot 5 , blaauwachtig
witte, met grijsbruin gevlekte eijeren.
De Grasplcper. Anthus pratensis.
Ook Tielleeuwerilc, Veldteeuwerik en in Groningen Piep-
leeuwerik genoemd.
La farlouse.
B ech s t ., Nat. Deutschl., I l l , p. 732. — Alauda pratensis,
L in n ., p. 782, n«. 2. — T emm., I , 262; I I I , 190; IV,
635. _ B u f e ., Enl. 660, fig. 2, — N ozem. en S e p p , I I I ,
209. — N a um ,, pl. 84 en 85. — G o u l d , pl. 136.
Ge h e e l e l e n g t e o n g e v e e r 5}". Vl e u g e l s 2 | tot 3 f
S t a a r t o n g e v e e r 2". Vo e t w o r t e l o n g e v e e r Na-
•1
ii
f."