I ' I
B u f f ., E n l., pl. 3 , fig. 2. — N ozem. e n S e p p , I , 4 6 . —
N a um ., pl. 95. — G o u l d , pl. 154. — Cyanistes coeruleus, K a u p .
Ge h e e l e l e n g t e 4 |" . V l e u g e l s 2 | tot 2 / / . S t a a r t
IB"
Bek zwart, längs de zijden witachtig. Oog donkerbruin.
Pooten blaauwachtig.
Gemakkelijk te onderscheiden onder de inheemsche soorten
aan de b l a a u w e t i n t e n van den k o p , de v l e u ge
l s en d e n s t a a r t .
Bovenkop blaauw, raet wit omzoomd. Keel en eene streep
door de oogen zwart. Wangen wit. Een blaauwe nekkraag,
die achter de wangen afwaarts loopt en , donker werdende,
zieh met het zwart van de keel vereenigt. Achterhals blaauwachtig
wit. Overige bovendeelen groen. Overige onderdeelen
geel; längs het midden van borst en buik eene blaauwachtig
zwarte, bij het wijfje zeer smalle streep. Vleugels en
staart met zijne bovendekvederen grijsachtig donkerblaauw ;
de slagpennen en groote dekvederen der vleugels wit aan
het einde.
De Pimpel is de gemeenste Mees van ons werelddeel. Hij
gaat noordelijk to t aan de zuidelijke grenzen van Lapland, en
komt ook in Klein-Azië voor. Hij wordt in ons land het
geheele ja ar door als broed- en zwerfvogel aangetroffen, en
nestelt zelfs in onze tuinen. Zijne lokstem is beider. Men
vindt zijn n e st, jaarlijks tweemalen, in boomholen met
eene naauwe ingangsopening. Het bevat 6 tot 1 0 , witte,
van roestkleurige vlekken voorziene eijeren.
..'sif
De ÎEwarte mees. Parus ater.
In Gelderland Zwarte bijmees genoemd.
Die Tannenmeise. La petite charbonnière. The cole Tit.
L in n ., p. 3 4 1 , no. 7. — T emm., I , 288; I I I , 209. —
N ozem. en S e p p , I , 48. — N a um ., pl. 94. — G o u l d , pl.
155, fig. 1.
Ge h e e l e l e n g t e 4}". Vl e u g e l s 2}". S t a a r t 1,^".
Bek zwart, längs de zijden lichter. Oog donkerbruin.
Pooten grijsblaauwachtig.
Gemakkelijk te herkennen aan hare g e r i n g e g r o o t t e ,
s o m b e r e t i n t e n en h a r e n z w a r t e n k o p me t wi t te
w a n g e n en e e ne w i t t e n e k vlek.
Kop en hals met de keel zwart. Eene groote vlek in den
nek e n , aan weerszijde van den kop, eene aan den mondhoek
beginnende naar achteren tot over de zijden van den
hals loopende en aan breedte toenemende streep, wit. Overige
bovendeelen zwartachtig blaauwgrijs. Overige onderdeelen
witachtig, aan de zijden van den romp in het bruinachtige
trekkende. Vleugels en staart vaal zwartbruin, de
pennen met grijsgroene zoomen en de vleugeldekvederen
breed wit aan het einde.
De Zwarte mees bewoont Midden-Europa en gaat iu Scandinavië
tot65°N. B. Zij broedt, maar in kleinen getale, in de groote