Im:
■
m u
460
Geheele lengte 1'. Vleugels 6 f . Staart 2J". Bek 2 f " .
Voetwortel 2 |" .
Bek zwart. Oogen donkerbruin. P o o t e n l o o d k l e u r i g
g r o e n a c h t i g .
Zeer kennelijk aan de kleur zijner pooten, zijnen zeer
k r a c h t i g e n s n a v e l , en zijne s t a a r t p e n n e n , die wi t
en me t o n d u i d e l i j k e b r u i n e d w a r s b a n d e n g e m a r me
r d z ij n.
Jong en winterkleed: Hoofdkleur der bovendeelen bruingrijs.
Onderdeelen wit.
Zomerkleed: Mantel- en schoudervederen bruinzwart met
rosachtig grijze zoomen en vlekken. Vleugelvederen bruingrijs,
met zwarte dwarsvlekken. Kop, hais en onderdeelen
wit, met zwarte vlekjes, die echter op den achterbuik verdwijnen.
Deze soort schijnt zieh op haren trek nagenoeg over alle
streken van den aardbol te verbreiden, zoo als de door ons
onderzochte voorwerpen van Noord- en Zuid-Amerika, Noord-,
West- en Zuid-Afrika, Mauritius, de Sunda-eilanden en
andere streken bewijzen. Zij broedt in het Noorden, in
Scandinavië noordelijk van 57°, en op gelijke breedte iu
Siberië. Zij komt reeds tegen het begin van Augustus uit
het noorden in het gematigde Europa aan, en bezoekt ook,
ofschoon zeer enkel, ons land. Zij houdt zich aan de oevers
van het zoete en brakke water op. Haar stemgeluid is beider
en fluitend. Aan hare broedplaatsen zet zij zich zeer
dikwijls op de toppen der lage boomen. Zij plaatst haar n est.
461
ter zijde van kleine grasheuvels, onder struiken, en legt 4,
peervormige, bleek gele, met bruine vlekken en stippen bedekte
eijeren.
J»e Tiireluiir. Totanus calidrls.
Tn Noord-Holland gewoonlijk Tuut, en in Groningen
Tuutling genoemd.
La gambette.
Bech.st., Naturg., IV, p. 216. — Scolopax calidrls, L inn.,
p. 2 4 5 , no. I I . — Tringa gambella, Gmel., p. 671, n». 3 .—
Temm., I I , 643; IV, 413. — Bufe., Enl. 827, 845. —
N ozem. en Sepp, I I I , 259. — N aum., pl. 199. — Goüld,
pl. 310.
G e h e e l e l e n g t e 10". Vl e u g e l s 5}". S t a a r t 2}". B ek
1-|". V o e t w o r t e l 1}".
Bek zwartbruin, naar den grond rood. Oogen donkerbruiu.
P o o t e n o r a n j e r o o d , bij de jongeu lichter.
Zeer kennelijk aan de kleur zijner pooten.
Stuit wit. S t a a r t p e n n e n me t vel e a f w i s s e l e n d e
wi t t e en b r u i n e d w a r s b a n d e n .
Winterkleed: Als bij den Groenpootigen ruiter.
Zomerkleed: Vau boven bronsachtig bruingrijs, van onderen
wit, overal met donkerbruine overlangsche strepen,
die van den hals naar achteren door dwarse vlekken door-
sneden worden.