ib (.,11
.
n adert, en broedt ook op IJ s lan d , maar niet in Groenland.
Zÿ komt in bet najaar vrÿ algemeen op onze wateren voor,
overwintert er ook eukel, en komt op den najaarstrek wederom
door ons land. Nestelt tusschen struiken en hooge
kruiden. De 8 tot 9 eijeren zÿn fraai geel van kleur.
I»c Mrakecncl. Anas streperà.
Door de Amsterdamsche poeliers Krust en Halve eendvogel,
en in Groningen Roepereend genoemd.
Die Schnatterente. Le chipeau of la rïdenne. The Gadwall
of Grey.
Gessn., Aves, p. 117. — L inn., p. 20 0 , n». 20. — Chau-
liodus streperà, Swains. — Ghaulelasmus streperà, Gray.—
Ktinorhynchus .streperà, E yton. — T emm., I I , 837 ; IV,
532. — B u rr., Enl. 958. — N ozem. en Sepp, IV, 315. —
N aum., pl. 302. — Gould, pl. 366.
G e h e e l e l e n g t e 19". Vl e u g e l s 10". S t a a r t 3".
Bek zwart. Oogen bruin, Pooten oranje.
S p i e g e l wi t . G r o o t e v l e u g e l d e k v e d e r e n en b u i t
e n s t e k l e i n e s l a g p e n n e n z e e r d o n k e r . K l e u r e n
in h e t p r a c h t k l e e d e e n v o u d i g .
Mannetje in het prachtkleed: Bovenkop en eene streep
langs den geheelen bovenhals bruin, met flaauwe roodachtig
witte, golvende dwarslijnen. Het overige van den hal sende
541
zijden van den kop rosachtig wit met zwarte vlekjes, die op
den hals dwarse strepen vormen. Vederen van den krop,
achterhals en mantel donkerbruin, met witachtige halvemaanvormige
banden. Voorste schoudervederen, zÿden van
den romp en buik lichter bruin, m'et fijne dwarse grijswitte
zigzag-lijnen. Borst wit. Achterste schoudervederen verlengd
en bruingrijs. Staart- en groote slagpennen vaal grijsbruin.
Voorste kleine slagpennen en groote vleugeldekvederen
zwart; de meeste overige vleugeldekvederen donker roodbruin.
Dekvederen van den staart zwart.
Wijfje: Behalve de vleugels eenigzins geteekend als het
wijfje van de Smient.
Deze soort komt in de gematigde en koude streken van
het geheele noordelijke halfrond voor, ontbreekt echter
aldaar in sommige landen, terwijl zij wederom aan de
Kaap de Goede PIoop aangetroffen wordt. Zij wordt b. v.
in het koude Noord-Amerika gevonden, maar niet m
Groenland. Zij is gemeen in Japan; nestelt op IJ s la n d ,
en werd daarentegen sleehts eenige malen toevallig in Scandinavië
waargenomen. Zij broedt in tamelijke menigte iu
Silezië, in kleinen getale in het overige Duitschland en
ook bij ons. Zij verhuist in October en keert in Maart en
April gepaard terug. Bij open water en zacht weder, overwintert
zij ook niet zelden in het gematigde Europa en ons
land. Zij houdt zich op meren, plassen, moerassen of
rivieren op, mits er riet groeije; nestelt in het riet of iu
het hooiland en legt 7 tot 9 , groenachtig grijze eijeren.