im
1.1.
F < . . I
"■ i'g j;
I l I 1 -•
i ’Jlil!
I ll
' f r ““
500
Scandinavie. In den winter treft men hem aan de geheele
westkust van dit land aan. Hij komt alsdan ook, ofschoon
in zeer kleinen getale in het overige Europa voor, gaat
zuidelijk zelfs tot Klein-Azië, en wordt somtijds ook in ons
land aangetroffen. Ile t is een ongezellige vogel, die in Mei
naar zijne broedplaatsen terugkeert. Hij legt zijne 2, groote
eijeren in een uitgehoold vochtig plekje op den grond. Zij zijn
geelachtig grijsbruin, en met donker grijze en bruine vlekken
bedekt.
Ile Parcldulker. Colymbus arctïcus.
L i n n ., p. 221, no. 4. — T e m m ., I I , 913; IV, 571. —
B u e e ., Enl. 914. — N a u m ., pl. 328. — G o u l d , pl. 394.
Geheele lengte 28". Vleugels 13". Bek 2}".
Eek blaauwachtig zwart. Oogen bruin. Pooten als bij den
IJsduiker.
K l e i n e r d a n de v o o r g a a n d e , m a a r nog a anz i enl
i jk g r o o t e r d a n de v o l g e n d e soor t . G e ma k k e l i j k
te h er II en n e n a an zi jne g r o o t t e , in h e t v o l k o me
n k l e e d aan zi jne k l e u r e n , en van de volgen-
de in h e t j e u g d i g k l e e d t e o n d e r s c h e i d e n door
h e t o n t b r e k e n van w i t t e v l e k j e s op d e n r u g ,
wa a r omt r e n t hij me t den I J s d u i k e r o v e r e e n k o m t .
Jo n g : Volkomen als de jonge IJsduiker.
Oud: Krop, horst en buik wit zoo als de oude LJsduiker;
ook even als bij dezen, de bovendeelen van den bals af naar ach-
501
teren zwart met witte vlekken, maar deze vlekken zijn op de
vleugels in veel kleiner getal, eu ontbreken op den geheelen
ru g , met uitzondering van den voorrug, waar er aan
weêrszijde een twintigtal op een langwerpig veld verdeeld
zijn. Kop en hais daarentegen zeer verschillend. Bovenkop
tot en in den nek donkergrijs, hetgeen op de zijden van
den kop allengskens in het zwarte der keel overgaat. Achter
de keel een dwars, bandachtig veld met witte lengtestrepen.
Diergelijke strepen op eenen zwarten grond aan de
zijden van den hals. Onderhals zwart met violetten weêr-
schij n.
H oiinschuch wil opgemerkt hebben, dat de voorwerpen,
welke aan de Oostzee voorkomen, aanzienlijk kleiner zijn
dan gewoonlijk, en hij heeft ze derhalve onder den naam van
Colymbus ballïcus afgescheiden. Diergelijke kleine voorwerpen
komen somtijds ook aan onze kust voor. Een dezer,
zijnde een vogel in het eerste levensjaar, heeft de volgende
maten: Vleugels 11". Bek 1|", en de overige deelen naar
evenredigheid kleiner dan gewoonlijk : zoodat men hem voor
eenen jongen Roodkeeligen zeeduiker zoude houden, indien
zijne bovendeelen niet ongevlekt en zijn bek niet veel dikker
en regt ware.
Deze soort heeft dezelfde verbreiding als de IJsduiker,
maar zij gaat aïs broedvogel meer zuidelijk, te weten over
geheel Scandinavie, en het is bijkans uitsluitend aan de
groote raeren van dit lan d , dat zij nestelt: b. v. in menigte
aau het Wciiern-meer. In ous land wordt zij van tijd tot
I?
P . ' I
r”\1