àsm
24
intusschen min of meer witachtig van kleur. In ons land
broedt hij in de groote bosschen van Gelderland. De ouden
zijn Standvogels, de jongen daarentegen zwerven in het
koude jaargetijde rond, en begeven zieh naar minder koude
streken. De Havik voedt zieh het liefst met vogels van
middelbare grootte, voornamelijk met patrijzen en duiven;
valt echter ook de jonge hazen of konijnen aan, en stelt
zieh, in den nood, met eekhorens, veldmuizen en wezels
tevreden. Hij is zeer koen en driest, en komt dikwijls de
duiven of kippen van de duiventillen of binnenplaatsen weg-
halen. Hij nestelt op hooge boomen, en legt 2 to t 4 groenachtig
witte, somtijds met bruin gevlekte eijeren. De Havik
wordt in de valkerij gebruikt tot de vlugt op faizanten,
patrijzen, hazen en konijnen.
B . DE SPEKWERS. NISUS.
De Sperwers, ook A c c i p i t e r genoemd, zijn eigenlijk
k l e i n e H a v i k k e n met d ü n n e r e p o o t e n en t e e n e n ,
en deze, v o o r a l de m i d d e l t e e n , zijn veelal ook langer.
Zij worden in alle werelddeelen aangetroffen, en sommigen
hebben veel overeenkomst met onze soort. Onder deze zijn
er twee, welke sleehts als rassen van onze soort schijnen
beschouwd te moeten worden. Dit zijn 1) Nisus rufiventris,
exilis of perspicillaris, die van Abyssinie tot Zuid-Afrika
verbreid is , en zieh in den ouden leeftijd van den onzen
voornamelijk onderscheidt door de rosachtige grondtint zij-
^ V
ner onderdeelen; 2) Nisus americanus, fuscus, pensylvanicus
of velox, die een weinig kleiner dan is de onze, en nagenoeg
over geheel Amerika, van Patagonië tot Canada, verbreid.
Be §perwer. Astur nisus.
Om Nymegen Slervalk; in Groningen Blaauwvalk. In
Holland dikwijls (zoo als ook F. subbuteo en tinnunculus)
Vinkenvalk, Vinkendief en Vinkensperwer, en
bij Haarlem Koekoeksvederen genoemd. — Het
mannetje heet bij de valkenieren Mosket.
Der Sperber. L ’épervier. The Sparrowhawk.
Cuv. Règne an. 2«<> uitg. I , 333. — Falco nisus, L in n . I ,
130. — T emm. I , 56; I I I , 28. — Accipiter wisMS, P a l la s ,
Zoogr. I , 370, n«. 37. — N ozem. en S e p p , I I I , 22. —
B u f f o n , Enl. 418 (oud); 425 en 461 (jong). — N aum.
pl. 19 en 20. — G o u l p , pl. 18. — S. en V. v. W. Fauconnerie,
pl. 12.
G eh e e l e l e n g t e 13 t o t 16". V l e u g e l s 7 \ t o t 9}".
S t a a r t 6 tot 7|". V o e t w o r t e l 2 t ot 2}". Mi d d e l t e e n
H t o t V / -
Vl e u g e l s de h e l f t van den s t a a r t b e d e k k e n d e .
P o o t e n en oog g e e l. Wa s h u i d g r o e n a c h t i g geel .
K l e u r der vederen v e r s c h i l l e n d bij de o u d e n van
be i de s e k s e n ; bij de jongen nagenoeg gelijk. Staart met
omstreeks vijf donkere dwarsbanden, van welke de laatste
! F' ui