;! Hl
it lin
!ri
iilliii'
il«
lisS
|ii<
• ■ ■
»«Ili
h#
I
64
g ema rme r d en i e d e r e v e d e r aan het, einde m e t e e n
r o n d , wi t , m e t z w a r t o m z o o m d vl ekj e. On der -
d e e l e n ros , somtijds wit, m e t r o n d e , z w a r t e v l e k j
e s . Gezigt ros, bij den kraus wit. De grondkleuren echter
veranderlijk, dan eens lichter, dan donkerder.
De Kerkuil wordt, in niet aanzienlijken getale in het
grootste gedeelte van Europa, en ook in ons land aangetroffen.
Vogels, met onzen Kerkuil min of meer volmaakt
overeenstemmeude, worden intusschen in vele streken van
aile overige werelddeelen aangetroffen, maar gewoonlijk onder
eigene namen van dezen afgescheiden.
De Kerkuil is een Standvogel. Hij houdt zieh bij ons gaarne
onder de daken van hooge gebouwen, vooral torens, midden
in steden en dorpen op, waar hij ook, even als in ruinen en
Steenhoopen nestelt en met duiven, musschen eu andere
vogels leeft, zonder hun eenig leed te doen. Hij slaapt over
dag op balken, of ook in digte boomen, is niet schuw,
wordt echter wakker, wanneer men hem verontrust en vliegt
weg. Met het vallen van den avond begint hij rond te vliegen,
laat daarbij zijn krassend geluid hooren, en leeft nagenoeg
uitsluitend van muizen, die hij geheel inslikt, echter
ook van kapellen en torren. Hij maakt allerlei zonder-
linge gebaren, klapt met den snavel, en blaast hevig. Het
eenvoudige n e st, van stroo en eenige vederen gemaakt, bevat
3 tot 5 tamelijk langwerpige, witte eijeren. De Kerkuil
is een der nuttigste vogels, die jaarlijks duizenden van muizen
wegvangt, en derhalve algemeen diende gespaard te worden.
He Hoschull. Strix aluco.
Der Waldkautz. La hulotte. The lawny owl.
Linn., p. 132, n». 7. — Strix stridula, ibid. p. 133, no.
9. — Syrnium aluco, Cuv. Regne an., I , p. 343. — T emm.,
I , p. 89; I I I , p. 48. — B uff., Enl. 441, 437. — N aum.,
pl. 46 en 47, fig. 1. — Gould, pl. 47. — S usem., pl. 45.
G e h e e l e l e n g t e 15 t o t 16". Vleugels 10} tot 10}".
Staart 6 tot 7".
K o p z e e r dik. Oo g e n g r o o t , d o n k e r b r u i n . Bek
geelachtig. Voetwortels en teenen met donsvederen bedekt.
Staart eenigzins afgerond. Ooropening middelmatig.
G r o n d k l e u r r o o d a c h t i g b r u i n ; bij de o n d e
ma n n e t j e s g r a a uw. Bo v e n z i j d e d o n k e r b r u i n gema
rme r d . On d e r z i j d e me t d o n k e r b r u i n e , van
d w a r s s t r e p e n d o o r k r u i s t e , o v e r l a n g s c h e v l e k ken.
De s c h e n k e l v e d e r e n me t g r o o t e wi t t e dwa r s vl
e kke n.
Deze Uil bewoont de wouden van het grootste gedeelte
van Europa, en werd bij ons herhaaldelijk in de Geldersche
bosschen, onder anderen bij Voorst en ook bij Amerongen
en Kuilenborg broedende waargenomen. Hij is een Standvogel,
die echter in het koude saizoen niet zelden in het
rond zwerft. Hij houdt zieh over dag gewoonlijk in het
lommer der boomen schuil. Hij voedt zieh vooral met muizen
of insekten, vangt echter ook allerlei vogels en krui