Ml
r )
i ’
! . I
III
r '
í M i t
1 - î
436
eene diergelijke maar smalle streep boven het oog, en tu sschen
beiden eene roestkleurige streep; de vederen van den
achterhals met talrijke witte stippen.
Het Bokje bewoont het grootste gedeelte van Europa,
ook Siberië en Klein-Azië, maar het wordt op IJslan d en
Groenland niet aangetroffen. Het nestelt in Scandinavië, iu
het oostelijke Europa, minder algemeen in Denemarken,
enkel zelfs in de provincie Groningen, schijnt echter
in het overige westelgke Europa slechts op den trek voor
te komen, en wel in veel geringer getal dan de Wa-
tersmp. De najaarstrek heeft in den regel plaats in Augustus
en September, de voorjaarstrek in April en Mei.
Bij het opvliegen, laat h e t, in het voorjaar nagenoeg a ltijd ,
in het najaar zeldzamer, zijn stemgeluid hooren, hetgeen
u it eenen enkelen zachten to o n , als //k e k ” klinkende bestaat.
Het is een ongezellige vogel. De vlugt is onzeker, en
doet aan die der Vledermuizeu denken. Nestplaats, nest eu
eijeren nagenoeg als bij de Watersnip, maar de eijeren veel
kleiner.
DE GEUTTO’S. LIMOSA.
Men kan de Grutto’s , die in Zuid-Holland ook, even
als de soorten van het geslacht der R u ite rs , Tuilen en in het
fransch Barges, genoemd worden, beschouwen als g r o o t e
D a g w a t e r s n i p p e n m e t l a n g e p o o t e n , en e e n e n
in den regel m in o f me e r o p w a a r t s g e k r o m d e n
s n a v e l Hunne o o g e n zijn voor het overige k l e i n e r
dan di e d e r S n i p p e n , en het naakte gedeelte der Schenkels
is veel langer. Hnn staart is aan het einde regt. De
wijfjes zijn veelal aanmerkelijk grooter dan de mannetjes.
Hun zomerkleed is min of meer roestkleurig, en verschillend
van het eenvoudige winterkleed. Zij bewonen moerassige
of in het algemeen vochtige plaatsen, vooral längs de kuststreken,
voeden zich met wormen, insekten en slakken,
nestelen op den grond in het gras, en zijn over het grootste
gedeelte van den aardbol verbreid.
In Europa worden drie soorten van dit geslacht aangetroffen
, van welke echter slechts twee in ons land waargenomen
worden. De derde soort, Limosa terek, T emm., of Terekia
cinèrèa of Limosa recurvirostra, P a l l ., bewoont het ooste-
lijke Europa, Azië en Australië. Zij is veel kleiner dan
onze so o rten , lager op de pooten en heeft den snavel veel
sterker opwaarts gekromd. Eene vierde soort, die somtijds
uit Noord-Amerika naar ons werelddeel afdwaalt, is Limosa
grisea of Macrorhamphus griseus ,1jeacu. Zij heeft de grootte
van onze Watersnip, de kleur is ongeveer als bij den Rossen
g ru tto , maar haar bek is geheel regt.
Jle Orutto. Iiimo.«a acgocepliala.
Ook Marel en Grut genoemd.
La barge. The Godwit.
B o n a f ., L i s t , p. 53. — Scolopax limosa, L in n ., p. 245,