i 1
de s t a a r t p e n n e n zijn t o t a a n h a r e n w o r t e l v a n
sma l l e en t a l r i j k e d o n k e r e d w a r s b a n d e n voor -
zi en
Deze soort broedt in het grootste gedeelte van Europa,
in Scandinavië noordelijk tot 70°. Zij werd ook in Afrika
tot aan de Kaap, en in Azië tot Japan en de Sunda-eilanden
waargenomen. Levenswijze en trektijd als bij het W itgatje.
Zij broedt op de heide, op moerassen, maar voornamelijk
op veengronden, waar men haar in ons land, vooral
längs de slooten aantreft. Zij is schuw. Men vindt het nest
op den grond. Het bevat 4 , bleek olijfgroene, van paarsachtige
stipjes en groote, olijfbruine vlekken voorziene eijeren.
DE WULPEN. NUMENIUS.
De Wulpen kunnen beschouwd worden als groot e St r and-
l o o p e r s , met eenen l a n g e n , a fw a a r t s g e k r om d e n
bek. Hunne p o o t e n zijn t a me l i j k l a n g , en met vi e r
k o r t e t e e ne n, van welke de v o o r s t e n een klein spanvl
i e s hebben. Hunne v l e u g e l s zijn l a n g en p u n t i g ;
de kleuren eenvoudig. Zij vertoonen geen aanmerkelijk verschil
volgens de sekse en den leeftijd. Zij bewonen drooge
of ook vochtige, met gras begroeide streken, vooral vlakten;
loopen en vliegen zeer goed; hebben eene fluitende stem;
verhuizen bij nachttijd; voeden zieh met wormen, insekten
en weekdieren, nestelen op den grond en leggen gewoonlijk
465
4 eijeren. Zij worden in alle werelddeelen aangetroffen, en
de soorten hebben onderling veel overeenkomst.
Men heeft in Europa en ook in ons werelddeel drie soorten
waargenomen.
De Wulp. jVumcnins arqnäta.
Ook Groote wulp en Drupen, in Gelderland Regenfluter,
Tuter en Zand-tuter, in Noord-Brabant Heide-tuter, in
Groningen fVilp en Groote wilp genoemd.
Der Brachvogel. Le courlis. The Curlew.
L ath., Index, I I , p. 710, n“. 1. — Scolopax arquata,
L inn., p. 242, n«. 3. — Temm., I I , 603; IV, 393. - B u r r . ,
Enl. 818. — N ozem. en Sepp, I I , 109. — N aum., pl. 2 1 6 .—
Gould, pl. 302.
G e h e e l e l e n g t e 20". V l e u g e l s 11". S t a a r t 4 ‘".
B e k 4} t o t 5}". V o e t w o r t e l 2 |".
Bek roodachtig grijs, aan den wortel der onderkaak vleeschkleurig,
naar voren allengs in het zwarte overgaande. Oogen
donkerbruin. Pooten loodkleurig.
D e g r o o t s t e d e r i n h e em s c h e S n i p v o g e l s , en
h i e r a a n , z o owe l a l s a a n z i j nen l a n g e n , a f w a a r t s
g e k r omd e n bek te h e r ken nen.
Grondkleur van kop en hals vaal en licht rosbruin, van
den rug en de schouders donkerder en minder ros, van de