» e Watersprceuw. Cinclus aquatlcus.
Ber Wasserstaur. Le merle d’eau. The Waier-owsel.
B e c h s t e in , Naturg. I l i , p. 103. — Slurnus cinclus
p. 290, nO. 5. — Meruta aquatica, Biiiss., V, p. 252, n».
— T emm., 1, 168; 111, 90. — Bupp., Enl. 940.
N ozem. en S e p p , 1, 25. — N a hm., pl. 91. — G o u l d , pi
83 en 84.
G e h e e l e l e n g t e 6}". V l e u g e l s 3}." S t a a r t 1|".
Bek zwartbruin. Oog lichtbruin. Pooten geelachtig bruin.
Oud: K o p en ha l s , t o t a a n de ke e l , r o s a c h t i g
bruin. Ove r i ge b o v e n d e e l e n , z i j den van d e n r om p,
en s t a a r t van onderen met zijne dekvederen, l e i k l e u r i g .
Ke e l en kr op wit. Bu i k zwa r t b r u i n . B o r s t r o o d b
r u i n , na de ruijing donkerder {Cìnclus melanogasier); in
den zomer en bij de in wärmere streken levende voorwerpen
lichter.
Jong: Boven leikleurig, vau onderen witachtig, en alle
vederen met min of meer duidelijke donkere zoomen.
De Waterspreeuw is, in niet aanzienlijk getal, over geheel
Europa en het westelijke Siberie verbreid, en komt
in het noorden tot Lapland voor. In ons land werd hij, nagenoeg
overal, maar slechts zeer enkel en op vele plaatsen
zeer zeldzaam aangetroffen. Het is een Standvogel, die
ecrhter, bij felle koude, zulke plaatsen opzoekt, waar het
water niet bevroren is. In andere landen houdt hij zieh bij
voorkeur aan de bergbeekjes op, maar bij ons, waar die niet
bestaan, vindt men hem tot aan de oevers der slooten en
meren of aan het duinwater. Over zijne levenswijze is op de
vorige bladzijde gesproken. Hij nestelt bij ons, het liefst
onder bruggen of in holen aan de oevers der wateren. Het
nest heeft de gedaante van een bakoven; het heeft een voet
en meer in middellijn; heeft eene ronde zijdelingsche opening;
is van mos en boomworteltjes of grashalmen gemaakt,
en bevat 3 lot 6 witte eijeren. Hij nestelt twee-
malen in het jaar, de eerste maal reeds in de maand
Maart.
DE ZANGERS. SYLVIAE.
Men begrijpt onder dezen naam een groot getal k l e i n e
i n s e k t e n - of worme n- e t e n d e Z a n g v o g e l s , welke,
met uitzondering der poolstreken over den geheelen aardbol
verbreid, eu in ons werelddeel vertegenwoordigd zijn door
de Grasmusschen, den Nachtegaal, het Rood- en Blaauw-
borstje, de Roodstaartjes, den Spotvogel, de Rietzangers en
andere met dezen verwante soorten. Hun b e k is m in o f
me e r f ijn , k o r t e r d a n de kop, ve e l a l r egt , a a n den
van e e n i g e b o r s t e l v e d e r t j e s v o o r z i e n e n wor t e l
b r e e d e r d a n van vor en, , waar hij aan de punteen
weinig gekromd en veelal ook ingekorven is. De v l e u g e l s
zijn van m i d d e l m a t i g e lengte; de s t a a r t h e e t t ge