f "P ‘"f ’s winters, lietzij aan het zeestrand,
lietzij op de binnenwateren aangetroffen. Zij legt hare 2
eijeren , in eene uitholing van het mos, aan de oevers van
het water. Bij gevaar Idauteren de jongen op den rug der
moeder, die zoo met hen onder water duikt.
De llooclkeclige xeeduikcr. Colymbus
scptenti-ionalls.
Id Groningen Groote waterduker genoemd. ;
L inn., p. 2 2 0 , n«. 3. — Colymbus lumme, Brünn., Orn.
Bor., rff. 132. — Temm., I I , 916; IV, 572. — Buee., Enl.
308. — N aum., pl. 329. — Gould, pl. 395.
G e h e e l e l e n g t e 25". V l e u g e l s 10" tot 10}". B e k
2" . ■ .
Bek zwart, bij de jongen roodachtig grijs. Oogen roodbruin,
bij de jongen donkerbruin. Pooten geelachtig grijs,
aan de buitenzijde zwart.
De k l e i n s t e s o o r t ; h i e r a a n , a a n z i j n e n t ame -
l i jk z w a k k e n , e e n i g z i n s o p w a a r t s g e b o g e n
s n a v e l , e n a a n d e k l e u r e n g e ra a k k e 1 ij k t e h e r-
ken n en.
Jong; Ongeveer als de jongen van dc beide voorgaande
so oiten, maar d e b o v e n d e e l e n me t k l e i n e wi t t e
v i e kb on.
God; Kop cn hals grijs; maar aan den onderhals, achter
503
de keel, een groot, bruinrood, vierkant veld, en langs den
bovenhals van het achterhoofd tot aan den rug de grondkleur
groenzwart, met witte overlangsche strepen, die op
eenen zwarten grond ook op de zijden van krop en romp
te voorsehijn treden, maar hier veelal de gedaante aannemen
van kleine, ronde, witte vlekken. Overige bovendeelen
zwartachtig, zonder vlekken; overige onderdeelen wit.
Verbreiding naauwkeurig als bij de voorgaande soort
maar op den trek en in den winter veel gemeener dan de
beide andere soorten, ten minste in ons laud. De jongen van
late broedsels hebben dikwijls in het begin van September
nog geene voikomene vleugels. Zoo als bij vele Noordsche
vogels zijn het voornamelijk de jongen, wolke verhuizen.
Velen dezer krijgen hun volkomen kleed eerst in de maand
April van het volgende jaar.
DE DUIKEKS, PODICEPS.
Zij wijken van alle overige Duikvogels af, door dat alle
vier hunne t e e n e n d oor e en b r e e d z wemv l i e s omz
o omd , m a a r n i e t o n d e r l i n g ver bon den zijn,
door dat d e z e v l i e z e n , even als d e t e e n e n en de
v o e t w o r t e l , me t b r e e d e , ma a r zeer k o r t e s c h i l den
b e k l e e d zijn; en door dat men, in p l a a t s van
eenen e i genl i j ken s t a a r t , weeke, d o n s a c h t i g e ved
e r e n zie t, d i e e e n p l u i m p j e (dotje) v o rm e n ; van
daar de naam van Do d a a r s voor onze kleine soort, cen