; ki |¿WJ i;;,.'
u | '
'4i'
en , even als de teenen, m e t s c h u b b e n bedekt. Men kent
slechts twee soorten van dit ondergeslacht, te weten de
gewone soort en Pernis cristatus, van het heete Azië ende
Sunda-eilanden. Deze vogels zijn ook daardoor merkwaardig,
dat zij z i eh bij voorkeur m e t we s p e n , b ije n en hom-
me l s voeden.
Me W e sp en sä ie f. Menais a p iv o r u s .
Ook Bijen-arend genoemd.
Der Wes'pen-bussard. La bondrée. The Honey-Buzzard.
Cuv., Règne anim.. I, p. 335. — Falco apwbrus, L inn.,
p. 130, no. 28. — Temm., I , 67 ; I I I , 38. — BuEP0N,Enl.
420. N a um . , pl. 33 en 36. — G o u l d , pl, 16. — S c h l e g .
en Su s em. , pl. 35. — S c h l e g . , Tijdschr. voor Jagtk., 1851,
fig. 5 (oud mannetje).
G e h e e l e l e n g t e h m s t r e e k s 24". Vl e u g e l s 15 t o t
15}". S t a a r t 9> t o t 10". Het mannetje gewoonlijk slechts
weinig kleiner dan het wijfje.
Pooten en washuid geel. Oogen geel, bij de jongen grijs.
Vl e u g e l s en s t a a r t van ve l e s ma l l e d w a r s b a n d
e n v o o r z i e n , tusschen welke, op d e n s t a a r t , d r i e
b r e e d e r e d w a r s b a n d e n staan.
Oud : Kop en nek aschgraauw. Grondkleur van de bovendeelen
bruin. Onderdeelen witachtig, met rosse of donkerbruine
vlekken, die op de zijden van het ligchaam min of
meer de gedaante van dwarsbanden aannemen.
Jo n g : Vleugels en staart bruin; de vederen ros- of witachtig
gezoomd. Onderdeelen roodbruin, ros, geelachtig of
witachtig, en iedere veder gewoonlijk met eene smalle bruine
lengtevlek.
De Wespendief bewoont, in kleinen getale, met uitzondering
der zeer koude streken, geheel Europa. Men heeft
hem ook in geheel Siberie, Ja p a n , Arabië, Egypte en aan
de Goudkust waargenomen. Hij verhuist in het najaar. In
ons land werd hij broedende in Noord-Brabant waargenomen
, en hij broedt waarschijnlijk ook in Gelderland of andere
grens-provincien, en misschien zelfs in onze duinstreken,
daar hij herhaaldelijk bij Haarlem in den zomer bij
wespennesten gevangen werd. In enkele jaren ziet men hem
in het najaar, zoo als dit b. v. in 1857 het geval was, in
troepen van tien tot twaalf stuk bij elkander, op den trek ;
maar dit zijn uitzonderingen, en de soort behoort in het
algemeen onder de zeldzamen. Hij nadert somtijds de huizen
zelfs in steden, en vliegt door de opene ramen in de ver-
trekkeii. Hij bewoont gedurende den broedtijd de bosschen,
en houdt zieh gaarne längs de boschkanten in de nabijheid
van opene streken op. Hij voedt zieh bij voorkeur met
wespen, bijen en horamels; maar hij eet ook hagedissen
en kikvorschen, rupsen en allerlei insekten, vervolgt vogels,
rooft hunne jongen uit de nesten, en valt zelfs jonge
konijnen of jonge hazen aan. Hij nestelt op boomen, niet