I f f i f. l l M . . ,
I
den winter wit, raet zwarte staartpennen en teugels; in
den zomer, met uitzondering der witte vleugels, grooten-
deels bruin of geelachtig. Bewoont de Noord-Poollanden
tot Scandinavie en het noordelijke Groot-Brittanje; komt
echter ook op de Alpen van Midden-Europa en Perzie voor.
De tweede soort heeft zeer veel overeenkomst met de eerste,
IS echter grooter, de zwarte oogstreep ontbreekt, en de
hoofdkleur in het zomerkleed is roodbruin. Zij bewoont Siberie,
Finland en de lagere gedeelten der bergstreken van
Scandinavie. De Grouse der Engelschen, [T. lagopus scoticus)
die de met heidekruid bedekte vlakten van het Schotsche
bergland bewoont, onderscheidt zich van deze soort slechts
daardoor, dat haar winterkleed onvolmaakt is , of in andere
woorden, dat het slechts weinig wit heeft,
5 en 6. twee soorten van Zandhoenders {Pierocles). Zij doen
door hunne gestalte en grootte aan de Duiven denken.
Zij hebben, zoo als de Sneeuwhoenders , den geheelen
voetwortel en ook de teenen, raet vederen bedekt; maar
hunne vleugels zijn zeer p u n tig , de staart is wigvormig en
niet zelden zeer verlengd; zij hebben korte teenen, de achterteen
is hoog geplaatst en ontbreekt somtijds geheel en
a l; hunne hoofdkleur is bruingeel, en zij bewonen drooge,
zandachtige of woeste streken. Eene dezer, Pter. arenarms,
t e m m ., heeft eenen zwarten buik en zwarten smallen kraag
over de borst. Bewoont het zuid-oostelijke Europa en Algiers.
Toevallig in Duitschland. De tw eeàe , Pier, alchata, gm e l . of
setarius, t e m m ., heeft het middenpaar staartpennen zeer smal
L
en dubbel zoo lang als de overigen. Bewoont het heete
Europa en Algiers. Men voert ook als eene Europeesche soort
aan : Pter. {Syrrhapt'es) paradoxus, uit de woestijnen van het
westelijke Midden-Azië, en binnen de grenzen van het warme
Oostelijke Rusland waargenomen. Zij heeft geen achterteen
en bare twee middelste staartpennen, even als de twee eerste
slagpennen zijn tot groote draden verlengd. Zij is ook kleiner
dan de beide voorgaanden, en niet grooter dan eene
Tortelduif.
Het Horhoen. Tetrao tetrlx.
Ook Moer- en Berkhoen genoemd.
Das Birkhuhn. Le petit coq de bruyère. The black Grouse.
L in n ., p. 27 4 , n». 2. — Lyrürus te lr ix , Swa in s . — B u f f .,
Enl. 172, 173. — T emm., I I , 460; IV, 320. — N ozem.
en S e p p , I I , 166, 2 platen. — N a um ., pl. 157. — G ould,
pl. 250.
Ma n n e t j e ; G e h e e l e l e n g t e 20". Vl e u g e l s 9f".
S t a a r t 7". — Wi j f j e; G e h e e l e l e n g t e 16". Vl e u g e l s
8}". S t a a r t 4".
H o o f d k e n m e r k ; de s t a a r t , die liij het wijfje zeer
weinig, bij het mannetje diep in het midden ingesneden is,
en wel zoo, dat de vier paren buiteu-staartpennen allengs