Pl I
>1 p .
404. — N ozem. en S e p p , V, 443. — N a um ., pl. 188. —
G o u l d , pl. 344.
G e h e e l e l e n g t e 7.}". V l e u g e l s 4 |" . S t a a r t 2".
Be k fV '. V o e tw o r t e l I".
Bek aan clen wortel ge el, naar voreti zwart. Oogen donkerbruin.
Pooten okergeel.
Ze e r k e n n e l i j k a a n zijne, naar evenredigheid, z e e r
l a ge v o e t w o r t e l s , en de v i o l e t t e s p e l i n g de r
d o n k e r e t i n t e n .
Winterkleed : Bovendeelen zwartbruin , raet paarsen weêrschijn;
kop, hals en krop purperachtig grijs. Overige onderdeelen
wit, aan de zijden van den romp raet purpergrijze
overlangsche vlekken.
Zomerkleed: Als het winterkleed, maar de vederen der
bovendeelen met roestkleurige zoomen en dwarse vlekken,
de krop en hals wit; eerstgenoemde met donkere dwarsvlekken,
laatstgenoemde met lengtevlekken digt bedekt.
De Paarse strandlooper broedt in het hooge noorden
der oude en nieuwe wereld, in Scandinavie noordelijk van
68°. Hij bezoekt ons land jaarlijks in het najaar en voorjaar,
eu wordt alsdan längs de kust op de steenen hoofden,
b. V. bij Katwijk, ter Heide en te West-Kapelle aangetroffen.
Hij voedt zich voornamelijk met kleine weekdieren. Zijn
stemgeluid is beider fluitend.
Ue Hrombek-strandlooper. Tringa subarquata.
T emm,, IT, 609; IV, 397. — Scolopax subarquata, G u l d .,
ini ' 1
445
Nov. Comm. Petrop., X IX , p. 4 7 1 , n». 5. — B u p p ., Enl.
851. — N ozem. en S e p p , V, 427. — N a um ., pl. 185. —
G o u l d , pl. 328.
G e h e e l e l e n g t e 7|". V l e u g e l s r u im 4}". S t a a r t
1 |" . B e k 1} tot 1}". Vo e t w o r t e l I f " .
Bek en pooten zwart. Oogen donkerbruin.
T e h e r k e n n e n a a n z i jnen, s t e r k in h e t oog val l
e n d g e k r o md e n snave l .
Kleuren in elk kleed nagenoeg als bij den Kanoet-
strandlooper, maar het roodbruin donkerder en meer vurig.
Deze soort broedt in het hooge noorden der oude en
nieuwe wereld. Zij komt zuidelijk tot Australië voor, en
wordt ja arlgks, maar in tamelijk kleinen getale, in het
najaar en voorjaar aan onze kuststreken, vooral aan slib-
bige plaatsen aan de monding der rivieren aangetrofien.
Zij gaat in den winter zuidelijk tot Klein-Azië, waar zij
alsdan zeer gemeen is en zelfs tot de Sunda-eilanden, zoo
als ook tot Noord-Afrika, waar zij echter slechts in kleinen
getale aangetroffen wordt. Voedsel en levenswijze als bij de
overige soorten.
De «onte strandlooper. Tringa clnclns.
Ook Slrandbokje genoemd.
V alouette de mer. The Pure.
L in n ., p. 251, n«. 18. — Tringa alpina, id . , p. 249,