264
lia am en zij zingen niet. Zij voeden zieh met zaden, vruchten,
insekten, schelpdieren, vaugen zieke of gewonde vogels,
plünderen de vogelriesten, eten ook visch en zelfs aas.
Zij zijn onrustig eu levendig van aard. Hun gezigt en reuk
zijn scherp. De meesten leven in bosschen, sommigen ook
op rotsen. Zÿ nestelen op boomen; eenigen ook in boom-
holen of rotsspleten. Het nest is veelal groot en eenvoudig.
De meesten leggen 4 tot 5 , veelal groenachtige met bruin
gevlekte eijeren. Er is in den regel geen onderscheid in
grootte of kleur, noch volgens de sekse, noch volgens den
leeftijd of het jaargetijde. De meesten verduren de gevau-
genschap zeer goed, leeren allerlei woorden naklappen, en
bereiken niet zelden eenen hoogen ouderdom. Zij ziju over
alle werelddeelen verbreid, eu worden in een aanzienlijk
getal geslachten of ondergeslachten verdeeld.
Een dezer geslachten, Fregilus, wordt niet in ons land
aangetroifen. Hiertoe behooren de volgende soorten; 1) de
Steenkraai, Fregilus gräcülus, c u v i e k , , heeft een dunnen
langen gekromden bek, die zoo als de pooten, koraalrood
van kleur is. Zij is I f lang, en de vederen zijn zwart met
eenen violetten en groenen weersehijn. Zg bewoont de hooge
gebergten van de Pyreneen tot Nipaul en Abyssinië, en
komt zelfs aan de Zuid-westkust van Groot-Brittanje voor;
2 ) de Alpenkraai, Fregilus of PyrrhocÖrax alptnus, c u v i e k ,
is een weinig kleiner dan de Steenkraai ; haar bek is korter,
krachtiger en hooggeel; de pooten zijn vermiljoenrood
en hare vederen iluweelzvvart met groenen weêrschijn op de
...
265
vleugels. Zij bewoont de hooge gebergten van het zuidelijk
Europa tot Nipaul.
DE RAVEN. CORVUS.
Hiertoe behooren de soorten vau aanzienlijke of middel-
rnatige grootte, met h a r d e en g l a n z i g e , bij de jongen
zachtere en matzwarte vederen, die, zoo als de snavel en
de pooten, geheel of grootendeels zwa r t van k l e u r zijn
met tamelijk l a n g e en p u n t i g e v l e u g e l s , welke den
t ame l i j k k o r t e n , aan het einde regten of afgeronden
s t a a r t nagenoeg geheel bedekken, met eenen dikken k r a c h t
i g e n bek, die eene groef aan den bovensnavel heeft,
waarin de, met stevige borstelvederen bedekte neusgaten
liggen, en met smalle verlengde vederen aan de keel. De
meesten hebben donkerbruine oogen. De soorten van ons
werelddeel komen ook allen in ons land voor. Het zijn de
volgenden.
Dc Itaaf. Corvus corax.
Der Rabe. Le corbeau. The Raven.
L in n ., p. 155, n<>. 2. — T emm., I , 107; I I I , 56. —
B u e f ., Enl. 495, — N a um., pl. 53. — G o u l d , pl. 220.
G e h e e l e l e n g t e o n g e v e e r 2". V l e u g e l s 15}".
S t a a r t 8}".