i:|ll
i
r
i l
of hangen, het ligchaam schuins gerigt, daaraan, om hun
voedsel te zoeken. Men ziet hen tot dit einde ook op den
grond komen. Zij leven van mieren en hare poppen en ook
van allerlei andere insekten en derzelver maskers, die zij,
zoo als de Spechten, met huime lange en kleverige tong
van onder de hoomschors halen. In het najaar eten zij ook
bezien. Het wijfje legt bare 6 tot 7 glanzig witte eijeren in
boomholen op houtmolm, en zit bij het broeden zoo vast
daarop, dat men het met de hand kan grijpen. Deze vogels
hebben hunnen naam verkregen door hunne gewoonte, den
kop en hals schielijk in het rond te draaijen, vooral wanneer
raeu ze iu de hand houdt.
ü E r wordt in ons werelddeel slechts eene soort van Draai-
hals aangetroffen.
De Uraallials. lynx torquilla.
Ook Mierenjager genoemd.
Der Wendehals. Le torcol.
L in n ., p. 172, no. I .— T em.m., I , 403; I I I , 284. — B u f f .,
Enl., 698. — N ozem. en S e p p , IV, 343. — N a um ., pl.
138. — G o u l d , pl. 233.
G e h e e l e l e n g t e 6}". Vleugels 3[". Staart 2 |".
Oog geelbruin; bij de jongen grijsbruin. Bek en pooten
bruingeel. Geen aanmerkelijk verschil in kleuren volgens de
sekse en den leeftijd.
Grondkleur der bovendeelen grijs, min of meer in het
roestbruine overgaande, vooral op de vleugels en het midden
van den rüg overal fijn met zwartbruin gespikkeld, gemarmerd
en gevlekt: deze donkere kleur vormt op het midden
van den mantel verscheidene breede overlangsche strepen,
die op den nek zamenvloeijen, en op den staart vijf dwarsbanden
vormen. Eene bruine streep boven de oorstreek. Slagpennen
met roestbruine dwarsbanden. Onderdeelen grijsacli-
tig wit, min of meer in het roestgele trekkende. Keel en
onderdekvederen van den staart met bruine dwarsstrepen,
overige onderdeelen met kleine bruine dwarsvlekken.
De Draaihals bewoont het grootste gedeelte van Europa
en het gematigde Azië tot Japan. In ons land behoort hl
onder de niet algemeene vogels, vooral in de zee-provinciën
waar echter ook hier en daar enkele paren broedende waar
genomen worden. Zijne stem is zeer schel en ver hoorbaar
Hij voedt zieh met allerlei insekten en derzelver maskers
vooral mieren Men ziet hem dikwijls in de laagte en op
den grond. Hij broedt in boomholen, en legt 6 tot 9 , zelden
meer, glanzig witte eijeren
DE KOEKOEK-VOGELS. CUCÜLI.
Zij zijn onder de Klimvogels voornamelijk g e k e n s e h e t s t
d o o r h u n n e n b r e e d e n en t ame l i j k l a n g e n , mi n
of me e r a f g e r o n d e n of t r a p s g ewi j z e v e r l e n g d e n
s t a a r t . Zij hebben gewone klimpooteii, maar de buiten