te l, zoo als onze Ruigpoot-arenden, to t welke zij den overgang
maken, tot aan de teenen met vederen bedektj maar
bij de meesten zijn de voetwortels naakt. Onder deze be-
hooren de beide Europeaansche soorten, welke wederom
twee ondergroepen vormen.
A. DE EIGENLTJKE HAVIKKEN. ASTUR.
Het zijn k r a c h t i g e en veelal g r o o t e r o o f v o g e l s ;
met k r a c h t i g e , n a a k t e , z o owe l van v o r e n a l s van
a c h t e r e n me t e e n e rij s c h i l d e n b e k l e e d e v o e t wo
r t e l s , en sterk o n t w i k k e l d e , d i k k e teenen, met
kromme en scherpe nagels. Zij leven in bosschen, zijn nog
koener en moordzuchtiger dan de Valken, en voeden zieh
met allerlei vogels en zoogdieren, waarop zij zieh gewoonlijk
in eene zijdelingsche rigting, met groote kracht, nederstorten.
Onder de uitheemsche soorten is het voornamelijk de
Noord-Amerikaansche Ast. «irica/iii'/Ms, die veel overeenkomst
heeft met de onze, maar door de buitengewoon fijne dwars-
lijnen der onderdeelen, eenen zwarten bovenkop, en de
lichtere, frisschere tin t der bovendeelen afwijkt.
»e llavlk. Astur palumlbarîus.
Ook Duivenvalk en in Groningen Patrijzenvalk genoemd.
Der Habicht. L ’autour. The Goshawk.
O
Cuv. Règne an., 2'’“ uitg. I , 33. — Falco palumbarius,
L in n é , I , 133. — T emm. I , 55. I I I , 27. — Falco gentilis,
L tnn. Fauna Suec. p. 2 0 , (jong). — B u p e o n , Enl. 418 (oud);
425 en 461 (jong). — N a u m a n n , pl. 17 en 18. — Gouun,
pl 1 7 . — S. en V. v. W. Fauconnerie, pl 10 (oud wijlje)
pl. 11 (jong mannetje). — S c h l e g e l , Tijdschr. voor Jag tkunde,
1851, fig. 2 (oud wijfje).
G e h e e l e l e n g t e 21 t o t 25". V l e u g e l 12>- t o t l3 } " .
S t a a r t 9 t o t 10". V o e t w o r t e l 2j5j t o t 3". Mi d d e l t
e e n 1 | t o t l l i " .
Vl e u g e l s de h e l f t van d e n s t a a r t b e d e k k e n d e .
P o o t e n en w a s h u i d b l e e k g e e l . I r i s h o o g g e e l . De
staart met vier tot vijf lichte, aan het einde witte dwarsbanden.
We i n i g v e r s c h i l in k l e u r t u s s c h e n be i de
seksen.
Het volkomen kleed: Bovendeelen donker blaauwgraauw,
bij het wijfje in het bruinachtige trekkende. Onderdeelen
wit, met talrijke zwartbruine, smalle dwarsbanden.
Jeugdig kleed: Rüg, vleugels en sta a rt, min of meer donkerbruin,
alle vederen met rosse zoomen. Vederen van den
kop, hals en onderdeelen ros, somtijds donker, somtijds
witachtig en elke van eene donkere vlek voorzien, die
smal is op de Schenkels en de keel, breeder op de overige
deelen.
De Havik wordt met uitzondering van IJslan d en Lapland,
in geheel Europa aangetroifen. Hij werd ook waargenomen
in Barbarije en Neder-Egypte, in Azië tot Nipaul
en Siberië tot Kamtschatka. In het oostelijk Siberië is hij