mfi
132
wordt in het koude jaargetijde in Noord-Afrika aangetroffen.
Hij houdt zieh in bosschen, en w e !h e t liefst in spar-
re- en beukenbosschen op. In ons land wordt hij, ofschoon
veelal in kleinen getale, vooral in beukenbosschen waargenomen.
Hij komt in de tweede helft van April, en verlaat
ons in het begin van September weder. Wanneer hij zgnen
uit sissende en fluitende toonen gevormden en met eenige
loktoonen eindigenden, niet onaangenamen zang laat hooren,
klapt hij daarbij veelal met de vleugels en huppelt van
den eenen tak op den anderen. Men ziet hem vooral op de
onderste takken der boomen. Hij voedt zieh voornamelijk
van gladde rupsen en van torretjes. Men vindt zijn nest
op den grond, veelal tusschen mos of gras verborgen, en
van dezelfde stoffen gemaakt; het heeft de gedaante van
een bakkersoven, en zijn achtergedeelte bevat 5 tot 6 witte
, met donker-paarsachtige of blaauwgraauwe vlekken of
stippen bedekte eijeren. Hij nestelt slechts eenmaal ’sjaars.
Oc Fltls. Ficedula trochllus.
In Groningen Hofzanger genoemd.
Le pouillot.
K eys, en B l a s , p. LVI. — Motacilla trochilus, L in n .,
p. 338, no. 4 9 .— T emm., I , 224; I I I , 132. — N a um., pl.
80. — G oul d, pl. 131, fig. 1. — Sylvia icterina, V i e i l l
o t , T emm., E ver sma n n . — S c h l e g e l , Pouillots, fig. VII.
G e h e e l e l e n g t e 4 } " . Vl e u g e l s o n g e v e e r 2 } ".V leu -
g e l p u n t n a g e n o e g S t a a r t r u im If". Vo e t w o r t
el I".
E e r s t e s l a g p e n l a n g e r d a n de g r o o t e v o o r s t e
v l e u g e l d e k v e d e r e n . T w e e d e s l a g p e n h e t m i d d e n
h o u d e n d e t u s s c h e n de v i e r d e en vi jfde.
Oog donkerbruin. Bek zwartbruin, längs de randen en
aan den grond geel. P o o t e n b r u i n a c h t i g geel .
B o v e n d e e l e n v a a l g rij s b r u i n a c h t i g g r o e n g e e l .
Eene streep boven de oogen en o n d e r d e e l e n l i cht ci t
r o e n g e e l , op den buik of ook de borst in het witte over-
gaaude. Vleugel- en staartpennen bruin.
Pleeft, in het algemeen, in g e s t a l t e ve e l o v e r e e n k
o m s t me t den T j i f - t j a f , maar hij is een weinig g r o o t
e r ; de t w e e d e slagpen en de p u n t de r v l e u g e l s zijn
l a n g e r ; de t i n t der vederen is n i e t s omb e r , de p o o t e n
zijn veel l i c h t e r van kleur, en zijn z a n g is g e h e e l
v e r s c h i l l e n d .
De Fitis wordt in geheel Europa, zoo ver als de boom-
groei reikt, gevonden. Hij overwintert in Noord-Afrika. Hij
is ook in ons geheele land gemeen. Hij komt tot ons tegen
de helft van April, en vertrekt in September. Hij bewoont
boschjes, vooral berkenboschjes, en komt zelfs in de tuinen
längs den buitenkant der steden voor. Het is een vrolijk
vogeltje, hetgeen zijnen aangenamen, zachten maar eenig-
■ I
11
11
h