Staartpennen zwartachtig. Buitenste schoudervederen een weinig
verlengd, wit, maar de buitenrand zwart. Hais en onderdeelen
wit.
Wijfje: Kop en voorhals roodgeelbruin. Achterhals, borst
en buik wit. Krop graauw. Bovendeelen zwartachtig' bruin.
Vleugels als bij het mannetje in het prachtkleed, maar minder
zwart, het wit minder zuiver en de middendekvederen
zwart met witte punten.
Eerste kleed en het manuetje na de ruijing ongeveer als
het wijfje.
De Brilduiker heeft ongeveer dezelfde verbreiding als de
Zwarte zeeëend. Hij nestelt op IJslan d , in het koude Rusland,
in geheel Scandinavië, enkel zelfs in Achter-Pommeren ,
en gaat in den winter zuidelijk tot Klein-Azië en Japan.
Aan onze kust en ook op de binnenwateren is hij op den trek
en zelfs in den winter dikwijls zeer algemeen, en veelal nog
menigvuldiger dan de Zwarte zeeëend. Hij keert gewoonlijk
in April naar zijn zomerverblijf terug. Hij broedt het liefst
in boschachtige streken en maakt zijn nest in holle boomen,
dikwijls op eene aanzienlijke hoogte van den grond. De
inwoners dezer streken bevestigen tot dit einde broedkast-
jes op de boomen, waarvan zoowel zij als de beide groote
Zaagbekken gretig gebriiik maken. De moeder brengt de
jongen uit het n e st, door ze onder den omgekrulden hais
aan de liorst te drukken en met hen van de hoogte naar
het water te vliegen.
557
Dc Kulfccncl. Anas fuligula.
Ook Kamduiker genoemd.
Die Reiher-Ente. Le morillon. The tufted Buck.
Linn., p. 2 0 7 , n«. 45. — Fuligula cristâta, Bay. — Temu.,
I I , 873; IV, 547. — Buff., Enl. lOOI, 1007. — Nozem.
en Sepp., I I I , 272. — Naum., pl. 3 1 0 .— G o u ld , pl. 370.
Ge h e e l e l e n g t e 15". V l e u g e l s 7}". S t a a r t 2".
Bek blaauwachtig. Oogen bruingeel. Pooten loodkleurig
grijs; de zwemvliezen zwart.
A a n d e k l e i n e s l a g p e n n e n een wi t t e spi ege l .
H e t m a n n e t j e in h e t p r a c h t k l e e d z e e r keni i e-
1 ij k a a n de v e r l e n g d e h a n g e n d e k r u i n v e d e r e n .
Deze, kop en hais zwart violet. Krop en bovendeelen bruinzwart,
met bronzen weêrschijn. Borst en buik wit. Achterbuik
zwartachtig.
Wijfje: Bruin, op het midden van borst en buik witachtig.
Jong en het mannetje na de ruijing ongeveer als het wijfje.
De Knifeend bewoont, behalve Europa, het gematigde
Azië tot Japan. Zij broedt in Scandinavië noordelijk tot
64°; enkelen nestelen ook in het Mecklenburgsche, in Pommeren
en het overige gematigde Europa. Zij komt op haren
trek zuidelijk tot Klein-Azic en Algiers. In ons land wordt
zij meestal in gezelschap van den Brilduiker en van andere