16
C. DE BOOMVALKEN. SUBBUTEO.
Deze groep, ook Hypotriorchis genoemd, bevat een zes-
tal, meerendeeis tamelijk kleine soorten, welke daardoor
gekensehetst zijn, dat hare v l e u g e l s t o t a a n of o v e r
h e t e i n d e van d e n s t a a r t r e i k e n . Zij sehijnen, met
uitzondering van Noord-Amerika, in alle werelddeelen voor
te komen. Behalve onze gewone soort, is in Europa tot
nog toe slechts eene tweede, Falco Eleonorae, aangetroffen.
Deze is gemakkelijk te herkennen aan hare veel aanzienlij-
kere grootte, en omdat zij niet zelden geheel eenvormig
grijs van kleur is; zij werd in Sardinie en Griekenland waargenomen,
en is in Syrie tamelijk algemeen.
De balllct. Falco subbuteo.
Veelal ook boomvalk genoemd.
Der Baumfalke. Le hobereau. The Hobby.
L i n n é , p. 127. — T e m m in c k , 1 , 25 ; I I I , 12. — H y potriorchis
subbuteo, b o ie . — N ozem. en s e p p , I I I , p. 229. —
B u e f o n , Enl. 432. — N a uma n n pl. 126. — G ould pl. 22.
G e h e e l e l e n g t e , 11 t o t 13". V l e u g e l 10 t o t 10}".
S t a a r t 5 tot 5}". Middelteen L} to t 1|".
V l e u g e l s t o t a a n h e t e i n d e v a n d e n s t a a r t rei -
?-
kende. We i n i g o n d e r s c h e i d i n de k l e u r d e r ve d
e r e n v o l g e n s d e n l eef t i jd, en geen tusschen beide
seksen. Pooten, washuid en oogkring geel.
Bovendeelen, knevelvlek en bovenhelft der wangen lei-
kleurig. Voorhoofd, zijden van den hals, krop, borst en buik
wit, van den hals afwaarts met zwartachtige lengtevlekken.
Schenkelvederen en onderdekvederen van den staart hoog
roestrood.
In het jeugdige kleed zijn alle kleuren bleeker, en de
kleur der bovendeelen trekt in het bruine; de vleugel- en
rugvederen hebben lichtere zoomen, en de staart is van boven
van een tiental rosachtige dwarsbanden voorzien.
De Boomvalk bewoont geheel Europa, met uitzondering
van IJslan d en het noordelijke Skandinavië. Hij komt ook
in het geheele gematigde Siberië tot China en Nipaul voor,
en werd in Egypte, Marocco en somtijds zelfs aan de
Kaap de Goede Hoop aangetroffen. Hij broedt in de meeste
streken van ons rgk; verhuist echter in het najaar. Hij
maakt zijn nest op boomen, in andere landen ook op rot-
sen. De eijeren, drie tot vier in getal, hebben veel overeenkomst
met die van den Torenvalk, maar zij zijn dikker
en meer gelijkmatig met rosse stippen en vlekken bedekt.
De Boomvalk voedt zieh met kleine vogels, voornamelijk
leeuwerikken, musschen, zwaluwen en diergelijken, maar
hij maakt ook dikwijls jagt op allerlei, vooral op groote,
vliegende insekten. Hij v o lg t, vooral in het najaar de zwer-
men van trekkende leeuwerikken. Ofschoon hij een der