i '
T h u n b e k g , Vet. Acad. Hand!., 1798, p. 184. — T emm.,
I , 82; I I I , 45. — N ozem. en S e p p , IV, 394. — S usem.,
pl. 41.
G e h e e l e l e n g t e 20 t o t 23". V l e u g e l s 15 t o t 16".
S t a a r t 8 t o t 8 |" .
Be k zwar t . Oo g geel . P o o t e n t o t aan de n a g e l s
d i g t me t wi t t e d o n s v e d e r e n b e de kt . S t a a r t v e r l
e n g d , een weinig afgerond. Vleugels drie vierden van den
staart bedekkend. O o r o p e n i n g en g e z i g t kl ein.
Wi t , mi n of me e r d o o r b r u i n e v l e k k e n a f g e b
r o k e n .
Oud: Zuiver wit, hetgeen echter op de schoudervederen
en de dekvederen der vleugels door enkele donkerbruine
dwarsvlekken, op de zijden der borst door rosbruine dwarsbanden
afgebroken wordt.
Jong: W it, maar overal, behalve den kop en de keel,
met bruine vlekken, bedekt, die op de bovendeelen dwars
langwerpig zijn, en op de onderdeelen digte dwarsbanden
vormen. Men ziet breede dwarse bruine banden op de slagpennen,
en de staart is van vier rijeu bruine dwarsvlekken
voorzien.
De Sneeuwuil bewoont alle, binnen of nabij den Noord-
pool-kring gelegene landen. Hij verdwaalt in den winter van
tijd tot tijd in de gematigde streken van het noordelijk
halfrond, en werd ook in ons land verscheidene malen (sedert
1806 vier malen) waargenomen en gedood. Hij gaat
zoowel bij dag als bij avond op roof uit, is veelal weinig
schuw, voedt zieh met allerlei vogels en zoogdieren, voornamelijk
sneeuwhoenderen, hazen, enz., en is derhalve voor
den wildstand een zeer schadelijk dier; echter ook weder
nuttig, door dat hij vele lemmings en andere schadelijke
knaagdieren doodt. Hij eet ook visschen, die h ij, aan den
oever zittende, bespiedt en met de klaauwen vangt. Doode
dieren roert hij intusschen niet aan. Hij vergezelt de jagers
tamelijk regelmatig op hunne togten, en vangt het aange-
schotene wild met groote behendigheid weg. Men vindt het
nest op rotsen, en het bevat 2 tot 4 vuil witte eijeren.
DE HOORN-UILEN. ÖTUS.
Tot deze afdeeling behooren alle Uilen, wier b o v e n k o p
a a n we e r s z i j d e van een p l u i m p j e v o o r z i e n is, h e tgeen
uit ongeveer zes tot acht verlengde vederen bestaat. De
staart is bij alien tamelijk kort, en niet verlengd zoo als bij
sommige Gladkop-uilen. Zij worden ook Oor-uilen, in het
hoogduitseh Ohr-eulen, en in het fransch hiboux genoemd.
Dit geslacht kan in de volgende vijf ondergeslachten ver-
deeld worden :
1) De Nachi-hoornuilen {Olus), raet eene zeer groote ooropening,
groot gezigt, en lange oorpluimpjes. Van dit ondergeslacht
wordt slechts eene soort in ons werelddeel en
ook bij ons aangetroffen : te weteti de Rausuil.
2) De Moeras-hoornuilen (Brachyotus), ook met eene groote
ooropening, maar de oorpluimpjes kort. Hiertoe behoort onze