il
i
W' Sî'
3 1 0
ropa, en werd alsdan in het najaar in verscheidene landen
gevangen. Dit had b. v. in het zuidelijke Europa herhaaldelijk,
bij ons eens, en op Helgoland in een tijdsverloop van
zeven jaren tien malen, plaats. Het is waarschijnlijk, dat dit
nog meer zou plaats hebben, indien dit diertje niet over
het hoofd werd gezien. De Dwerggors komt in het begin van
Mei aan zijne broedplaatsen aan; paart onmiddelijk daarop,
nestelt op den grond, en legt 4 tot 5 eijeren, wier grootte
en kleur aan allerlei afwijkingen onderworpen is.
Be Rlctgors. Finbcrlza schoeniclus.
Gewoonlijk Rieimusch, ook Slootmusch en Rietvink genoemd.
I)er Rohrammer. Le bruant des roseaux. The Reed-Bunting.
L in n ., p . 3 1 1 , n«. 15. — T em m ., I , 3 0 7 ; I I I , 2 1 9 . —
B u e e ., E n l. 2 4 7 , fig. 2 ; 4 9 7 , fig. 2. — N o z em . e n S e p p ,
I j 8 1 . — N a um ., pl. 1 0 5 . — G o u l d , pl. 1 8 3 . — Schoeniclus
arundinâcèa, B o n a p .
G e h e e l e l e n g t e 6". Vl e u g e l s r u im 3". S t a a r t 2}".
Pooten vuil geelroodachtig. Bek geel- of roodachtig grijs,
van voren b ru in , bij de oude mannetjes in het voorjaar
donker loodkleurig. Oog, zoo als bij de overige soorten, donkerbruin.
Vl e u g e l s k o r t e r d a n bij de o v e r i g e i n h e e m sche
s o o r t e n en h i e r a a n , zoo al s a a n de k l e u r e n
van h e t o u d e m a n n e t j e , ge ma k k e l i j k t e her -
k e n n en.
Oud mannetje in het zomerkleed: Bo v e n k o p , wa n g e n
en k e e l d o n k e r zwar t . E e n e k n e v e l v l e k en e en
b r e e d e h a l s k r a a g w it. Vederen en pennen aan de
vleugels en den mantel zwart, met breede rosse zoomen.
St u i t - en h a r e b o v e n d e k v e d e r e n g r ijs . H e t middenpaar
staartpennen bruin; de overigen zwartbruin, maar
de twee buitenparen met eene groote wigvormige witte vlek.
Onderdeelen wit, aan de zijden van den romp in het grijsachtige
trekkende, en met smalle bruine lengtevlekken. De
grijze tin t loopt ook, achter den witten halskraag om den
bovenrug door. In het najaar hebben de zwarte vederen van
den kop lichte zoomen.
Bij het oude wijfje en de jongen zijn de volgende deelen
van die der oude mannetjes onderscheiden. De stuit is rosbruin.
Bovenkop en wangen zijn min of meer donker roodachtig
bruin, op den bovenkop met zwarte lengtevlekken,
en de wangen in het midden veelal lichter. Eene groote
oogstreep en de keel tot aan de wangen zijn bruingeelachtig
wit, maar men ontwaart aan weêrszijde van de keel eene
lange donkerbruine lengtestreep. Overige onderdeelen bruingeelachtig
wit, op den krop en de zijden van den romp in
het bleek rosbruine trekkende en aan beide plaatsen met
donkerbruine overlangsche vlekken.
De Rietgors is, met de Geelgors, in ons werelddeel en
ook in ons land, de meest algemeen verbreide soort van