IIS'' BBt,
W
lmi®
De IVachtxwaluw. Caprimnlgns enropaeus.
Dewoonlijk Geitenmelker, ook Bagslaper, Schapenmelker,
Nachtratel, Ratelaar en Vliegende pad genoemd.
Ber Ziegenmelker. L ’engoulevent. The Goatsukker.
L in n ., p. 346, n». 1. — T emm., I , 436; IV , 304. — B u f f .,
Enl., 193. — N ozem. en S e p p , I , 40. — N a um ., pl. 148.—
G o u l d , pl. 51.
G e h e e l e l e n g t e 10 t o t 11". Vl e u g e l o n g e v e e r
7}". S t a a r t 5".
S t a a r t a f ge r ond. Bek z e e r k l e i n , r o o d a c h t i g
zwar t . Oogen donkerbruin. Pooten roodachtig grijs; voetwortel
van voren met schilden, naar boven met vederen bekleed.
Na g e l van den m i d d e l t e e n bij oude voorwerpen,
k ama c h t i g i n g e k o r v e n .
O n d e r d e e l e n van den k r o p a f w a a r t s , w i t a c h t
i g ros, me t g o l v e n d e b r u i n z w a r t e d w a r s s t r e pen.
G r o n d k l e u r d e r o v e r i g e d e e l e n g r i j s a c h t i g
b r u i n , g e h e e l me t f i jne b r u i n zw a r t e g o l v e n d e
dwa r s l i j n e n g ema rme r d . Op de s t a a r t p e n n e n d o n k
e r e d w a r s b a n d e n ; op den b o v e n k o p , r u g en de
s c h o u d e r v e d e r e n , b r u i n zw a r t e l e n g t e v l e k k e n .
Achter den mond aan weêrszijde van de keel en den nek,
en op de schoudervederen lichte vlekken; op de buitenste
groote slagpennen lichte dwarsbanden. Bij het wijfje de
lichte tiuten rosachtig, hij het ma n n e t j e witachtig, en
bovendien e e n e g r o o t e wi t t e vl ek a an h e t e i n d e
d e r b e i d e b u i t e n s t e s t a a r t p e n n e n en a a n de b i n n
e n v l a g de r g r o o t e s l a g p e n n e n .
Onze Nachtzwaluw bewoont in kleinen getale het grootste
gedeelte van Europa, en het gematigde Siberie. Zij brengt
het koude saizoen in Noord-Afrika door. Zij houdt zieh bij
voorkeur aan opene plaatsen in sparrebosschen o p ,eu wordt
aldaar, ofschoon zeer enkel, in ons geheel land aangetroffen.
Zij slaapt over dag in het gras op den grond zittende;
vliegt des avonds en bij maneschijn, op de vrije plaatsen
en längs de paden, om nachtvlinders en torren te vangen;
blaast, wanneer men haar vangt, als de Uilen; zet zieh,
gedurende den paartijd, dikwijls op dorre takken en laat
alsdan een snorrend geluid hooren; en legt hare 2, witachtige
met blaauwachtig en bruin gevlekte eijeren, in eene
holte van den grond, die de plaats van nest vervangt.
DE KBUIP-VOGELS. CERTIi FaE.
Men kan onder dezen naam de vogels vereenigen, welke
in hunne levenswijze min of meer volmaakt met ons Boora-
kruipertje overeenstemmen. Het zijn kleine vogels, welke
de oude wereld en Noord-Amerika bewonen, terwijl zij in
Zuid-Amerika vervangen worden door de Stijgvogels [Ana-
bdtes). Hun bek, die in lengte min of meer den kop even