ge e l en zwart, of ook groenachtig van kleur zijn, terwijl
hun b e k veelal r o o d a c h t i g is. Hun, tamelijk k o rte , uit
twaalf pennen zamengestelde staart heeft gewoonlijk de lengte
van den romp, is afgerond, en wordt ongeveer to t op twee
derden door de tamelijk lange vleugels bedekt. De wijfjes en jo n gen
zijn minder fraai van kleur dan de oude mannetjes ; maar
er is geen onderscheid in de kleuren volgens het jaargetijde.
De in koudere streken levende soorten verhuizen, en wel
vroegtijdig. Zij houden zieh op boomen o p , hebben eenen
korten, maar sterk en aangenaam fluitenden zang, en bevestigen
hun fraai, halfkogelvormig, kunstmatig gevormd
nest tusschen boomtakken.
Wij hebben in ons werelddeel slechts eene soort, welke
ook ons land bewoont. Dit is
Ue Wlelcwaal. Uriolns galbula.
In de noordelijke provinciën Gele gouw en Goud-merel
genoemd.
Der Pirol. Le loriot. The Golden Oriole.
L inn., p. 160, n«. 1. — Temm., 1 , 129 ; I I I . 73. — B u f f . ,
Enl. 26. — N o z em. en S e p p , I , 20. — N a um . , pl, 61. —
G o u l d , pl. 71.
Ge h e e l e l e n g t e 8 |". V l e u g e l s o n g e v e e r 5}".
S t a a r t n a g e n o e g 3". V o e t w o r t e l , r u im
Da d e l i j k t e h e r k e n n e n a a n zi jne k l e u r e n .
P o o t e n b l a a u w a c h t i g gri js. Oo g b l o e d r o o d , bij
het wijfje en de jongen bruin. Be k , bij de ouden d o n k e r
k e r s e n r o o d ; bij het wijfje en de jo n g en , roodachtig zwart.
O u d ma n n e t j e ; V l e u g e l s z wa r t , maar de onderdekvederen
en de tweede helft der buitenste groote bovendekvederen
geel; en de slagpennen aan het einde met witgeel
gezoomd. S t a a r t p e n n e n z wa r t , maar allen, behalve
het middelste paar, a a n h e t l a a t s t e d e r d e of
v i e r d e , geel. Te u g e l s zwar t . Al l e o v e r i g e d e e l e n
hoo g Ci t r o e n geel .
Ou d wi j f je en j o n g : B o v e n d e e l e n g e e l g r o e n .
Onderdekvederen van den staart en zijden van den romp
citroengeel. Overige o n d e r d e e l e n wi t , me t z w a r t a c h t
i g e s c h a c h t v l e k k e n . Vleugels zwartachtig, in het geelgroene
trekkende, behalve op de groote slagpennen. S ta a rtpennen
zwartachtig geelgroen ; het geel aan het laatste derde
alleen to t de binnenvlag beperkt.
Het jonge mannetje begint reeds iu het voorjaar na
zijne geboorte van kleur te veränderen en is tegen den
broedtijd reeds meer of min volmaakt omgekleurd.
De Wielewaal bewoont het warme en gematigde Europa.
In Scandinavië werd hij slechts eenige raalen, toevallig,
buiten den broedtijd aangetroffen. Hij komt vóór in Algérie
en Madera op den trek. In Noord-Afrika is hij het geheele
ja ar aan te treffen. Hij bewoont ook Klein-Azië en
Mésopotamie. Op het vaste land van Indië tot Nipaul leeft