1'!:î
«'Si
lii
II!
% '
f i
V
440
Ue Rosse gratto. Limosa rnfa.
B ris s ., Ornith., V, p. 2 8 1 , rff. 5. — Scolopax lapponìca,
L in n ., p. 24 6 , n». 15. — Limosa Meyer i , L e i s l e r . — T emm.,
I I , 668; IV, 424. — B u f p ., Enl. 900. — N a um ., pl. 2 1 5 .—
G o u l d , pl. 306.
Mannetje: Geheele lengte 13}". Vleugels 8". Staart 2|"-
Bek 3". Voetwortel 1|".
Wijfje: Geheele lengte 14}". Vleugels 8 |" . Staart 3".
Bek 3}".
Bek bruin, naar voren zwart, aan den wortel der onderkaak
vaal geelrood, bij de jongen vuil vleeschkleurig. Oogen
donkerbruin. Pooten zwart.
Do o r m i n d e r e g r o o t t e , en de k l e u r van den
s t a a r t g ema k k e l i j k van de v o o r g a a n d e s o o r t te
o n d e r s c h e i d e n .
Slagpennen bruinzwart. Staartpennen witachtig met vele
bruine dwarsbanden. Stuit wit.
Winterkleed en jong: Hoofdkleur grijsachtig wit, op de
bovendeelen in het bruinachtige trekkende, en hier met
bruine vlekken bedekt. Hais, krop en zijden van den romp
met bruine fijne overlangsche vlekken.
Zomerkleed: Kop, hais en aile onderdeelen roestrood, bij
het wijfje veel lichter en minder zuiver.
De Rosse grutto bewoont Europa en Azië tot Australië
[Lim. uropygiâlis). Hij broedt in het koude Siberië, in het
oostelijk gedeelte der koudste streken van Scandinavie e n ,
ofschoon in zeer kleinen getale en slechts op sommige
plaatsen, längs de oevers der Oost- en Noordzee, bij ons,
zoo als het schijnt, aan den mond van de Maas. Hij komt als
trekvogel in September en October to t ons, naar Groot-
Brittanje en andere streken van het gematigde en warme
Europa, waar hij overwintert, en keert in April terug ; wordt
echter op den tre k , bij ons ten min ste , uitsluitend längs het
zeestrand of aan de monden der groote rivieren aangetroffen.
Hij heeft voor het overige in zijne gewoonten groote overeenkomst
met den gewonen G rutto, maar zijne stem is
verschillend, en de eijeren zijn kleiner en langwer-
piger.
DE STEANDLOOPERS. TEINGA.
De Strandloopers zijn D a g s n i p p e n m e t e e n e n r e g t
en bek di e o n g e v e e r de l e n g t e van den kop
h e e f t , en me t t ame l i j k k o r t e poo t e n . De k l e i n e
a c h t e r t e e n o n t b r e e k t s l e c h t s bij é é n e s o o r t (Tr.
arenaria) ; eene andere soort [de Kemphaan) wijkt af door
hooge pooten en een spanvlies, hetwelk den midden- en
den buitenteen vereenigt.
De Strandloopers bewonen den geheelen aardbol. Zij broeden
in moerassige strek en , en plaatsen hunne groote peervormige
eijeren in eene uitholing van den grond, die met
eenige grasstelen belegd is. Deze ziju meest 4 in getale en