à
448
Bek zwart. Oogen donkerbruin. Pooten zwart.
M e t d e n v o l g e n d e n de k l e i n s t e d e r i n h e e m -
s c l i e S t r a n d l o o p e r s .
Winterkleed: Boven bruingrijs, de vederen in het midden
donkerbruin. Onderdeelen wit.
Zomerkleed ; Vederen der bovendeelen met vaal roestroode
ran d en , eu in het midden met eene groote, zwartbruine
overlangsche vlek. Zijden van den hals en krop met
roestrood geschakeerd en met kleine bruine vlekken.
De Kleine strandlooper broedt in het hooge noorden der
oude wereld, en verbreidt zich op den trek tot naar Afrika
en in Azië tot op de Molukken. Hij wordt alsdan, ofschoon
in kleinen getale, in ons land, vooral in het n a ja a r, op
moerassige plaatsen, aan de oevers van rivieren en meren,
op baggergronden en op schorren längs de dijken van Zeeland
aangetroffen. Aan de zeekust komt hij zelden voor.
Hij voedt zich met maskers van insekten en wormpjes. Zijn
stemgeluid is zacht eu als tremolerende.
De Kleinste strandlooper. Tringa Temmlnckll.
L eisler., Nachtr. zu B echst., I , p. 6 4 , n«. 9. —
Tringa pusilla, B echst., Naturg., IV , p. 308. — T emm.,
I I , 6 22; IV , 405. — N aum., pl. 189. — Gould,
pl. 333.
Ge h e e l e l e n g t e 5 |". V l e u g e l s 3 |" . S t a a r t L|".
Bek I". Vo e t w o r t e l
449
Bek zwart. Oogen donkerbruin. Pooten zwartgrijs, in het
groenachtige trekkende.
Zeer verwant met den Kleinen strandlooper, maar de
pooten korter en veel zwakker; de staart langer, het roestrood
der bovendeelen iu het zomerkleed veel valer, en de
zwarte vlekken van den rug dwars uitgebreid.
Deze soort broedt in het noorden van de oude wereld, in
Scandinavie van 6,5° tot aan de IJsz e e , maar nergens menigvuldig.
Op haren trek komt zij zuidelijk tot N ip a u l, de Sunda-
eilanden en Klein-Azië; zij verbreidt zich ook, ofschoon
in zeer klein getal, over de gematigde en warme streken
van ons werelddeel, is echter hoe westelijker, hoe zeldzamer.
Reeds in ons land behoort zij onder de hoogst zeldzame
vogels. De najaarstrek heeft in September en October,
de voorjaarstrek in April en het begin van Mei plaats. Zij
bezoekt even als de Kleine strandlooper, de slijkerige oevers
van moerassen, rivieren en raeren. Zij voedt zich met
wormpjes en kleine insekten. De broedtijd is in Junij. Zij
is op hare broedplaatsen niet schuw en zet zich dikwijls
op de toppen en takken der in de nabijheid staande
heesters.
De Drieteenige strandlooper. Tringa arenarla.
Le sanderling.
L inn., p. 25 1 , rff. 16; Charadrms caUdris, ibid., p. 255,
n“. 9. — Arenaria grisé a , Bechst., Nat. Deutschl., IV ,