" .J
: I
h I
■i;'
a :
ifi I «I
I Íá1 I
ii
J r
442
bruin gevlekt. De in de koudere streken levende soorten
verhuizen in den winter.
Onder de Europeesche soorten is er eene, die nog niet
in ons land aangetroffen werd, te weten:
Tringa pygmaea, L a t h , of platyrhyncha, T emm. Zij stemt
in grootte ongeveer overeen met het kleine ras van den
Bonten strandlooper, maar is gemakkelgk van deze en alle
overige soorten te onderscheiden door haren naar voren zeer
in het oog loopend verbreeden bek.
De overige Europeesche, ook in ons land voorkomende,
soorten zijn de volgenden.
Oe Kanoet-strandlooper. Tringa canutus.
La maubeche.
L in n ., p. 2 51, n». 15. — Tringa cinérea, B rü n n ., Orn.
bor,, no. 179. — Tringa islándica en grisea, G me l ., p.
682. — Tr. ferrugiriéa, M ey e r en W o l f , I I , p. 395. —
T emm ., I I , 627; IV, 409. — B u f f ., Enl. 3 65, 366. —
N a um ., pl. 183. — G o u l d , pl. 324.
G e h e e l e l e n g t e 9}". V l e u g e l s 6}". S t a a r t 2}".
B e k 1 |". Vo e t w o r t e l 1|".
Bek bleek zwart, bij de joDgen in het groenachtige trekkende.
Oogen donkerbruin. Pooten zwart, bij de jongen
donker olijfgroen.
N a d e n K cmp h a a r i de k r a e h t i g s t e en zwa a r s t e
van a l l e i n h e em s c h e S t r a n d l o o p e r s.
Jong: Boven bruingrijs, alle vederen met witte en zwarte
zoomen. Onderdeelen witachtig, op den krop met kleine
overlangsche, aan de zijden van den romp met grootere
dwarse vlekken. Slagpennen bruinzwart ; staartpennen lichter
en in het grijze trekkende.
Winterkleed: Zoo als de jongen, maar de vederen der
bovendeelen zonder zwarte en met onduidelijke lichte
zoomen.
Zomerkleed: Onderdeelen tot op de zijden van hals en
kop zoo als ook de oogstreep roestrood. Vederen der bovendeelen
roestrood met zwarte vlekken.
Deze soort broedt in de koude streken van het noordelijk
halfrond, in ons werelddeel in de noordelijke helft van Scandinavie.
Zij verlaat hare broedplaatsen reeds tegen September,
verbreidt zieh over het overige Europa tot Madera, en
keert eerst in April cn Mei naar het noorden terug. Men
vindt haar bij ons op den trek längs het geheele strand,
maar zij begeeft zich ook landwaarts in aan de oevers der
rivieren en meren. Hare schelle stern hoort men tot op
groote afstanden. Zij voedt zich met de maskers van insekte
n , met wormpjes eu kleine weekdieren.
De 1‘aarse strandlooper. Tringa maritima.
B rü n n ., Orn. bor., u<>. 182. — T emm., I I , 619; IV,