V e d e r e u wi t . S l a g p e n n e n en g r o o t e v l e u g e l d
e k v e d e r e n zwar t .
De Ooijevaar bewoont het warme en gematigde Europa.
In Scandinavie nestelt hij alleen in den zuidwestelijksten
hoek tot 57° N. B., ofschoon hg somtijds to t 65° afdwaalt,
zonder er echter te broeden. In Groot-Brittanje verschijnt
hij slechts toevallig en broedt er niet. Daarentegen is hij
gemeen in ons land, in vele streken der Oostzeekust van
Duitschland en in Turkije, terwijl hij dieper landwaarts in,
over het algemeen zeldzamer en op vele plaatsen, vooral in
bergachtige streken, volstrekt niet aangetroffen wordt. Hij is
ook gemeen als broed- en Standvogel in Algiers. Hij houdt zich
iu lage, waterrijke streken op. Bij ons is de Ooijevaar een
trekvogel, die ons in het najaar verlaat, en in M a a rt, somtijds
reeds iu Eebruarij terugkeert. Onze Ooijevaar werd op
den trek op vele plaatsen van Noord-Afrika waargenomen,
1). v. in Algerie, terwijl hij over dit land en zijne aldaar broedende
soortgenooten, heen eu terug trek t; zoo ook in Egypte
eu deu Nijl opwaarts, voor zoover die bereisd werd, zoo dat
VON MÜLLER bij Chartum zelfs eene ouafzienbare menigte van
onze Ooijevaren in de lucht zag rondzwerven. Hij schijnt zelfs
somtijds, zoo als een in Zuid-Afrika gedood voorwerp bewijst,
tot dit verwijderde punt af te dwalen. Somtgds gaan door stor-
men geheele zwermen te nie t, zoo als dit b. v. een twintigtal
jaren geleden, in het voorjaar, aan de kusten van Erankrijk
bij Bordeaux het geval was. Zij versehenen toen in zeer geringen
getale in ons land, en zijn er sedert niet meer zoo
menigvuldig als vroeger. Het bekende klepperen met den
bek en een gesis gelijk dat der Ganzen schijnt bij den
Ooijevaar het eigenlijke stemgeluid te vervangen. Hij voedt
zich met allerlei dieren, vooral kikvorschen, veldmuizen en
waterratten, insekten, wormen, slakken, slangen, hagedissen,
vischjes, jonge konijnen en jonge hazen, jonge vogels,
en versmaadt, in den nood, zelfs het aas niet. Hij slikt
deze dieren geheel i n , en werpt de niet verteerbare over-
blijfsels, ZOO als de haren en vederen, in ballen door den
bek weder uit. Hij wordt als een voor den landbouw
zeer nuttige vogel gespaard en is derhalve niet of weinig
schuw. Hij zoekt zijn voedsel op weilanden of moerassige
streken. Gedurende de verhuizing, overnacht hij op boomen.
Bij ons, ZOO als in vele andere streken, zelfs iu onze steden,
wordt hem eene kunstmatige broedplaats bereid, door een
wiel van een wagen op de nok der daken of op eenen mastboom
of dooden boom te bevestigen. Hij sleept hierop tak-'
ken en doornen bijeen, wier tusscheiiruimten hij met klei aau-
vult, legt van binnen mest, stroo, of andere stoffen daarop,
en belegt deze wederom met vederen en haren. Het wijfje legt
gewoonlijk in April hare 3 , somtgds slechts 2, somtijds ook
4 tot 5, naar evenredigheid kleine, witte eijeren, die ongeveer
in ruim vier weken uitgebroed worden.
»e Zwarte ooijevaar. Clconla iilgra.
G e s s ., Aves, p. 273. — Ardea nigra, L in n ., p. 235,