i
Il (i'll
il«
slechts eens te nestelen. In onze duinen leeft zij in de
met doornstruiken begroeide pannetjes. Haar loktoon is
scherp en de zang niet onaangenaam. Zij is zeer levendig
en schuw, en maakt haar nest in de doornstruiken tusschen
het gras. Het heeft veel overeenkomst met dat der voorgaande
soort en bevat 5 tot 6 blaauwgroene, van rosse
vlekken voorziene eijeren.
DE PIEPERS. ANTHUS.
Men kan de Piepers als vogels beschouwen, welke den
leeuwerikvorm onder de Zangers vertegenwoordigen, of in
andere woorden als Z a n g e r s we l k e de L e e u w e r i k k e n
n a d e r e n d oor h u n n e k l e u r e n , h u n n e v e r l e n g d e
s l a g p e n n e n der t w e e d e o r d e , h u n mi n of me e r
r e g t e n en v e r l e n g d e n n a g e l van h u n n e n a c h t e r t
e e n , en h u n v e r b l i j f op den g r o n d . Het buitenste
en ook het volgende paar staartpennen zijn min of
meer wit, welke kleur in eene naar den wortel der pennen
wiggevormige vlek uitloopt. Onze Europeesche soorten
hebben donkerbruine oogen. Zij naderen in verscheidene
opzigten ook de Kwikstaarten, maar onderscheiden zieh
daarvan niet alleen door hun voorkomen en hunne kleur,
maar ook door hunnen k o rte ren , aan het einde een wemig
uitgesnedenen staart. Hun bek is priemvormig, aan het
einde flaauw gekromd en een weinig ingesueden. Zij zijn
slanker en veel zwakker vau maaksel dan de Leeuwerikken,
en velen zijn ook een weinig kleiner dan deze.
Zij hebben eenen eenvoudigen zachten zang, en laten,
vooral bij het opvliegen de toonen, //piep-piep” hooren;
van daar hun naam. Zij voeden zieh met insekten en worm
en ; vliegen goed, houden zieh meest op den grond op;
loopen schielijk, wippen met den s ta a rt, nestelen op den
grond, en leggen 4 tot 5 gemarmerde en gevlekte eijeren.
Er is weinig verschil in kleur tusschen de ouden en jongen;
maar zij hebben e e n , veelal door eenigzins fraaijere kleuren
gekensehetst zomerkleed. Zij zijn over alle werelddeelen verbreid.
De in de koudere en gematigde streken levenden verhuizen
na den broedtijd.
Behalve d e , ook in ons land voorkomende soorten, heeft
men in Europa nog de volgende soort waargenomen:
Anihus aquaiicus, of spinoletta. Verwant met den Oever-
pieper, maar standvastig onderscheiden vooral door dat de
lichte tin t aan de staartpennen, niet bruinwit is zoo als
bij den Oeverpieper, maar zuiver wit zoo als bij de overige
soorten, en door dat deze lichte kleur veel meer uitgebreid
is: dit wit naraelijk loopt op het buitenste paar längs den
buitenrand der pen, tot tegen het einde van het eerste
vierde, op het volgende paar tot aan het einde van het
tweede derde harer lengte voort. Behalve dat onderscheidt
zij zieh door de minder groenachtige tin t harer bovendeelen
, door dat de onderdeelen van het zomerkleed geene vlekken
hebben en door dat de pooten en bek donkerder van