Mill
! /
- I
f ' i :
!■: ill'-' Gl
!:il
graven, wanneer er veel sneeuw is gevallen, even als de
Patrijzen en Sneeuwhoenderen, gaten daarin, om er over
dag in te liggen, en zoeken haar voedsel, door de sneeuw
weg te krabben. De Kwartel wordt in den broedtijd in ons
geheel land, maar in vele streken in kleinen getale aangetroffen.
Hij houdt zich voornamelijk in het hooiland en op
graanvelden op. Hij vertrekt veelal reeds tegen September
en komt eerst in het begin van Mei terug. Hij houdt zich,
zooveel hij kan, schuil, loopt zeer behendig, en vliegt snel
even als de P a trijs, maar gewoonlijk slechts eenige voeten
of op manshoogte van den grond. Zijne stem is algemeen
bekend. Velen zijn van meening, dat de Kwartel in Polygamie
leeft; intusschen ontmoet men ze veelal gepaard en,
zoo als de Patrijzen, in Monogamie levende, De mannetjes
vechten met woede en dikwijls nog tot in de maand Junij
om het bezit der wijfjes. Men vindt hun nest, even als dat
van den Spriet, dikwijls eerst in de maand Julij. Het bestaat
uit eene met drooge grashalmen belegde uitholing in den
grond. De eijeren 8 tot 12, zelfs tot 16 in getale, zijn naar
evenredigheid groot, glad, glanzig, licht olijfbruin-geel, met
zwartbruine groote vlekken en stippen als bezaaid. Zij worden
door het wijfje in 18 tot 20 dagen uitgebroed, en de
jongen verlaten het n e st, zoodra zij uit het ei komen.
DE RUIGPOOTHOENDERS. TEÏRAO.
Deze familie bevat de soorten, wier v o e t w o r t e l s en
s omt i j d s ook de t e e n e n geheel of grootendeels m e t
v e d e r e n b e d e k t z ijn .
Wij hebben in ons land slechts eene soort van deze
familie, te weten het Korhoen.
In het overige Europa worden nog aangetroffen :
1. de Auerhahn der Duitschers (Tetrao urogattus, l i n n ,).
De grootste Hoendervogel van ons werelddeel, ongeveer
drie voet lang, met eenen afgeronden sta a rt, en het oude
mannetje blaauwzwart, het wijfje veel kleiner en de hoofdkleur
roestbruin.- Bewoont Scandinavië noordelijk tot 69°;
het noordelijke en Midden-Rusland, en het zuidelijke en
Midden-Duitschland. In Groot-Brittanje vroeger aanwezig,
maar uitgeroeid, en eerst in nieuwere tijden wederom iu-
gevoerd.
2. het Hazethuhn der Duitschers, la gétìnotte der Fran-
schen (Tetrao bonasia, l i n n .). Voetwortels slechts tot op de
helft met vederen bedekt. Grooter dan onze Patrijs, en raet
eene Zwarte keel. Over het grootste gedeelte van Europa
tot Schotlaiid en Scandinavië verbreid. Deze soort zou in
Groningen en in het Groesbeeksche bosch bij Nijmegen
waargenomen zijn.
3 en 4. de beide soorten van Sneeuwhoenders, Tetrao
tagopus, LINN, of Lagopus niutus, m o n t , of atpinus, n i l s s .
en T. atbus, G m e l . of saticeti, t e m m . Maaksel der Korhoenders,
maar raet eenen korten achterteen en geheel met
vederen bekleede teenen; eerstgenoemde soort. Ptarmigan
genoemd, heeft ongeveer de grootte van eenen Pa trijs, is in