, 4 '
trekkende, en met zwartbruine vlekjes, vooral aan het stompe
einde, bedekt.
Me ITIorinelitlcvicr. Charatlrlusi morlnelluis.
Le guignard. The Dottrell.
L in n ., p. 254, n». 5. •— Morinellus sibirìcus, B o n a p . —
T emm., I I , 537; IV, 355. — B u f p ., Enl. 832. — N a um .,
pl. 174. — G o u l d , pl. 295.
G e h e e l e l e n g t e 8}". V l e u g e l s 5 S t a a r t 2}".
Vo e two r t e l 1}".
Bek flaauw zwart. Oogen donkerbruin. Pooten loodkleurig.
E e n e b r e e d e wi t t e s t r e e p van de o o g e n om het
a c h t e r h o o f d . Staartpennen bru in , naar de witte punt in
het zwarte overgaande. Vederen der bovendeelen donkerbruin
met vaal roestkleurige randen. Onderdeelen rosbruiu-
achtig wit, op den krop met donkere vlekken, In het zomerkleed
de keel wit; de krop bruingrijs, van achteren door
eenen smallen zwarten en breederen witten gordel begrensd;
de buik in het midden vnrig roodhruinachtig zwart, aan
de zijden en op de borst door vurig roestrood begrensd.
De Morinelplevier bewoont in den zomer het noordelijke
Europa en Azië, en broedt zelfs op Spitsbergen. In Scandinavië
is zijn zomerverblijf op d e , boven de grens van den
boomgroei liggende heidevelden. Hij broedt ook, ofschoon
in kleinen getale, in Ju tla n d , op het Reuzengebergte, in
Groot-Brittanje, en zeer enkel zelfs längs onze duingronden,
waar men de geheel jonge vogels somtijds in Junij en Julij
aantreft. Hij verhuist veelal reeds tegen het einde van Augustus,
wordt alsdan van tijd tot tijd, tot in October, vooral
op de geesten en weilanden längs den duinkant aangetroffen
, en keert in het voorjaar naar zijne broedplaatsen terug.
Hij loopt schielijk, vliegt zeer snel, is echter voor het overige
weinig schuw. De eijeren zijn bleek olijfgroen, met
donkerbruine vlekken digt bedekt.
Me Hontbek-plevler. (Jliaradrlns lilatlciila.
L in n ., p. 2 53, no. 1. — T emm., I I , 539; IV, 357. —■
B u f f ., Enl. 920. — N ozem. en S e p p , I I I , 265. — N a um.,
pl. 175. — G o u l d , pl. 296.
G e h e e l e l e n g t e 7\". V l e u g e l s 5". S t a a r t 2}". Bek
j \ " . V o e tw o r t e l
Be k zwart, bij d e oi i den a an de a c h t e r h e l f t ,
even al s de p o o t e n , o r a n j e r o o d . Iris donkerbruin.
Hoofdkleur der bovendeelen licht bronsbruin. Voorhoofd,
keel, en van hier een band om den hals, alle onderdeelen
van den krop afwaarts en piint van den staart wit. Slagpennen
en de staartpennen voor het witte einde bruinzwart.
In het zomerkleed zijn ook zwart: een breede band tu sschen
de oogen, de teugels en van hier eene smalle streep
om den bovensnavel, de oorstreek, een breede kraag over
den krop, die bij de jongen licht bruin is , eu een smalle