De overige Europeesche niet in ons land voorkomende
soorten zullen wij bij de volgende optelling der inheemsche
soorten vermelden.
0e lEiilsmusch. Frlngilla domestïca.
Gewoonlijk Musch, ook Straat-, Steen- en Potmusch genoemd.
Der Sperling. Le moineau. The Sparrow.
L in n ., p. 32 3 , n». 36. — T emm., I , 350; I I I , 256. —
B u e e ., Enl. 6 , fig 1 ; 5 5 , fig. 1. — N ozem. en S e p p , I , 77.—
N a um ., pl. 115. — G o u l d , pl. 184, fig. 1. — Passer domes-
Ûcus, G es sn., Aves, p. 643.
G e h e e l e l e n g t e 5|". V l e u g e l s 2 |" . S t a a r t 2", af ge
r ond.
Be k roodachtig grijs; bij h e t o u d e ma n n e t j e zwart .
Oogen donkerbruin. Pooten bruinachtig vleeschkleurig.
Oud mannetje: B o v e n k o p donke rgr a auw. Teugel s,
k e e l en e en s c hi l d op d e n k r o p zwart. Zijden van den
hals en wangen witachtig. Zijden van den nek roodbruin.
Vederen van den mantel en de voorvleugels roodbruin, in
het midden zwart, en de middelste vleugeldekvederen met
eenen breeden witten zoom. Groote dekvederen der vleugels
en de binnenste kleine slagpennen zwartbruin met rosbruine
zoomen. Overige slag- en de staartpennen donkerbruin met
smalle geelbruine zoomen. Achterrug grijsachtig geelbruin.
Onderdeelen van den krop afwaarts witachtig, maar de zijden
van den romp graauwachtig.
Wijfje en jong: Kop van boven en nek vaal geelbruin.
Eene vaal roestgele streep achter het oog. De lichte kleur
der bovendeelen geelbruin. Onderdeelen witachtig, op de
wangen, den krop en de zijden van den romp naar het licht
geelachtig bruin trekkende.
De Musch is een in nagenoeg geheel Europa zeer gemeene
vogel. Zij gaat in Scandinavië noordelijk ongeveer
tot 68°, en wordt ook in de Levant, in Dekan en Egypte
aangetroffen. In sommige streken van het zuidelijk Europa
wijkt zij intusschen min of meer van den gewonen regel af.
Eene dezer afwijkingen wordt in Ka rinthië , Ita lie , Sardinië
en Sicilië gevonden ; maar zij onderscheidt zieh van onze
Musch slechts daardoor, dat de bovenkop niet grijs wordt,
maar geheel to t over den nek en aan den rug vurig bruinrood
i s , dat ook de bruinroode kleur van den mantel en de
vleugels hooger is , dat men boven de oogen eene witte
streep ontwaart, die bij onze Musch ontbreekt of zeer
onduidelijk is , en dat de wangen, even als de zijden van
den hals veel, minder wit zijn: dit dier werd als eene eigene
soort, onder den naam van Fringilla itaTiae of cisalpina, aan-
gevoerd. Eene tweede verscheidenheid heeft dezelfde teekening
als de voorgaande; maar het bruinrood van den mantel
en de vleugels wordt aan het eerste gedeelte door rosachtig
wit, aan het tweede door geelbruin vervangen; het
zwart aan den krop strekt zieh veel verder naar achteren
uit en de zijden van den romp zijn met zwarte lengtevlekken
geteekend; dit is Fring. salicicola, v i e i l l o t oî hispa