62
meest algemeen verbreide ; maar bij wordt door het volk
zeer willekeurig op alle soorten toegepast.
DE GLADKOP-UILEN. (STEIX).
Tot deze afdeeling behooren alle Uilen, wier k o p n i e t
zoo als hi] de Horen-uilen, v a n o o r p l u i m p j e s v o o r z
i en is. Zi] worden in het hoogduitsch Käutze, in het
fransch chouettes genoemd.
Zij bieden onderling veelvuldige verschillen aan, voornamelijk
ook ten opzigte van de groote of geringe ontwikke-
ling van hun uitwendig oor, en de daarmede in verband
staande nachtelijke of tegenovergestelde levenswijze.
In ons land zijn tot nog toe slechts vier soorten van deze
afdeeling waargenomen. De in het overige Europa opge-
merkte soorten van Gladkop-uilen zijn de volgende: 5) Strix
(Nyctale) funerea of dasypus en Tengmalmì genoemd; ongeveer
van de kleur en de grootte van den Steen-uil, maar met
zeer groote ooropeningen en ruige teenen ; zi] bewoont in
klein getal de meeste landen van Europa en werd ook in
België waargenomen; 6) S trix (Ulula) cinèrea of lapponìca,
u it alle Noordpool-landen ; eene der grootste soorten, nagenoeg
derdèhalf voet lang, met geheel ruige pooten en teenen,
en den staart langer dan gewoonlijk, maar met zeer
kleine oogen, en grijsachtig van kleur, met zwarte golvende
dwarslijnen; 7) Strix (Ulula) uralensis, uit het oostelijke Europa
en Siberië, nagenoeg twee voet lan g , de staart tamelijk
lang; lichtbruin, van onderen met zwarte overlangsche
vlekken; 8) Strix (Attiene of Glaucìdium) passerina, uit de
bergbosschen van het grootste gedeelte van Europa, niet
veel grooter dan een musch; 9) de Havikuil, Strix (Surnia)
ulula of nisorìa, uit het noorden, nagenoeg anderhalven
voet lang, van onderen wit, met zwartbruine golvende dwars-
strepen, en door hare levenswijze, met den Sneeuwuil de
Dag-roofvogels naderende.
He Kerkui l . Strix flammea.
In Gelderland Toren-uil, in Groningen Oranje-uil genoemd.
Der Schleierkautz. L ’efiraye. The Barn Owl.
L in n é , I , 133, n». 8. — T emm., I , 91; 111,48. — Nozem.
en S e p p , 4 , p. 299 en 375. — N a um., pi. 47, fig.
2. — G o u l d , pl. 36. — S usem., pl. 46.
G e h e e l e l e n g t e 13 t o t 14". V l e u g e l 10 t o t 11".
S t a a r t 4|-". V o e t w o r t e l 2}".
Vleugels aanzienlijk over den staart heenreikende. S t a a r t
a a n h e t e i n d e regt . G e z i g t h a r t v o rmi g . Ooge n
zwar t , Oor z e e r groot . S n a v e l en w a s h u i d wi t a
cht i g. V o e t w o r t e l s me t d o n s v e d e r e n , maar n a a r
o n d e r e n allengkens k a l e r werdend. T e e n e n me t bor -
s t e l v e d e r e n bekleed.
Bo v e n d e e l e n ros , maar g e h e e l ove r me t gri js