i i i
!!; o n d e r h e t ve r n a a r a c h t e r e n g e p l a a t s t e oog ges
p l e t e n . De bek is k o r t e r of even l a n g , z e l d z a a m
l a n g e r d a n de k op, veelal krachtig, zijdelings z a m e n g
e d r u k t en somtijds op het voorhoofd tot eene soort van
plaat verlengd. De n e u s g a t e n zijn r u i m , l a n gwe r p i g ,
d o o r b o o r d en in eene uitholing liggend. De pooten zijn
tamelijk, somtijds zeer lang; de Schenkels niet zelden ver
naar beneden met vederen bedekt; de v o e two r t e l veelal
z a m e n g e d r u k t en met groote schilden bekleed; de t e e n
e n , v i e r in g e t a l e , gemeenlijk lang of zeer lang, en
m e t, veelal lange eu min of meer regte nagels gewapend.
Hun kop is naar evenredigheid klein; even zoo de romp,
die gewoonlijk sterk zijdelings zamengedrukt en derhalve
zeer ligt is; de s t a a r t is in den regel k o r t en wo r d t
n i e t z e l d e n o p w a a r t s g e r i g t g e d r a g e n . De maag
heeft dikke wanden. Zij voeden zieh voornamelijk met in sekten
of andere kleine dieren , en met de zaden van allerlei
planten; houden zich in meren en moerassen, of ook op
met gras begroeide vlakten en velden, op; loopen goed;
vliegen veelal moeijelijk, ten minste bij het oprijzen; nestelen
in het riet of op den g ro n d , en leggen veelal een aanzienlijk
getal eijeren.
Wij hebben in ons werelddeel de volgende geslachten en
soorten van deze familie.
DE KOETEN. EÜLICA.
De Koeten zijn voornamelijk gekensehetst door de b re e -
4 7 3
de, g e l o b d e , de t e e n e n om z o ome n d e zwemvl i c -
z en . Het zijn z w a r t a c h t i g e v o g e ls , die veelal de groot t e
e e n e r k l e i n e Ki p hebben. Haar b e k heeft ongeveer de
lengte van den kop: hij is k r a c h t i g , t ame l i j k ho o g ,
en op h e t v o o r h o o f d t o t eene a a nme r k e l i j k e p l a a t
v e r l e n g d . De voetwortel is van voren met groote schilden
bedekt. Zij bewonen staande wateren, zweramen veel, zoeken
hun voedsel veelal duikende, maken hun nest tusschen
het riet of de biezen, en leggen een groot aantal eijeren.
Zij zijn over het grootste gedeelte van den aardbol
verbreid.
Wij hebben in Europa twee soorten van dit geslacht. De
eene. Fúlica crisiaia, wordt in het zuidelijke Spanje, en in
een groot gedeelte van Afrika tot Madagaskar aangetroffen.
Zij onderscheidt zich van de onze door haar, zich achter
de oogen aan weerszijde kamachtig verhelfend kopschild. De
tweede is de gewone soort.
lie Meerkoct. Fullea atra.
Ook eenvoudig Koel, en in Groningen Meerkol genoemd.
Das Blesshuhn. La foulque, la morelle. The Coot.
L in n ., p. 2 5 7 , iff. 2 ; Fúlica aterrïma, ibid., p. 2 5 7 ,
no. 3. — T emm., I I , 7 0 6 ; IV, 4 4 4 . —■ B u f f ., En l. 1 9 7 .—
j