186
zijn door hunnen l a n g e n s t a a r t , k l e i n e n k o p en t a me
l i j k h o o g e poo t e n . Het buitenste en volgende paar
staartpennen zijn steeds, behalve eene streep längs den bin-
nenrand, wit. De oogen zijn donkerbruin.
Zij zijn onrustig van aard, wippen dikwijls met den staart;
loopen behendig op den grond en houden daarbij het ligchaam
in eene horizontale rigting; zetten zieh echter ook
op het riet of andere planten, sommigen zelfs op boomen en
gebouwen; nestelen op of niet hoog van den grond; hebben
eenen eenvoudigen zang en voeden zieh met insekten en derzelver
maskers, zoo als ook met wormen. Hun jeugdig kleed
is verschillend van dat der ouden, het zomerkleed wijkt
veelal ook min of meer van het winterkleed af, maar er is
weinig of geen onderscheid tusschen dat van beide seksen.
De buiten de heete streken broedende soorten zijn trekvogels.
De Kwikstaarten werden slechts in E u ro p a , Afrika en Azio
aangetroffen. Het getal der bekende soorten is niet groot.
Men kan dit geslacht in twee onderafdeelingen brengen,
te weten; die der Grond- en die der Boom-kwikstaarten.
DE GROND-KWIKSTAARTEN.
D e G r o n d k w i k s t a a r t e n zi jn g e k e n s e h e t s t d o o r
d e n l a n g e n , we i ni g g e k r omd e n n a g e l van h u n n e n
a c h t e r t e e n . Zij hebben den s t a a r t k o r t e r dan de
Boomkwikstaarten, de p o o t e n h o o g e r , en hunne onderdeelen
zijn fraai geel, de bovendeelen grijsgroen van kleur.
Zij houden zieh op moerassige plaatsen of lage weilanden
187
op, zetten zieh in het rie t, op allerlei kruiden of palen,
maar zelden op takken, nestelen op den grond, bewonen E u ropa
en Azië, schijnen echter in de zuidhelft van Alrika
niet voor te komen ; ofschoon u u f f o n onder den naam van
Petite bergeronette du Cap. de B. Esp. gewag maakt van eenen
Gelen kwikstaart, die door g m e l i n , 1, 9 62, onder den
naam van Mot. afra werd aangevoerd, maar blijkbaar niet
te bepalen is.
Er zijn van deze onderafdeeling eigenlijk slechts twee
hoofdsoorten bekend. De eene, de Geetkop-kwikstaart, welke
slechts toevallig in Europa, en wel slechts in het oostelijke
gedeelte voorkomt, is Mot. citreota, f a l l a s , van welke Mof.
citreotdides, h o d g s o n , niet te onderscheiden is. Zij is hooger
op de pooten dan de Gele kwikstaart, haar staart is langer,
zij heeft de grootte van den Witten kwikstaart, heeft
in het volmaakte kleed alle onderdeelen en den geheelen
kop citroengeel, den rug zwart, en op de vleugels veel wit.
Zij bewoont Midden-Azië en komt op den trek tot Dekan
voor.
De tweede is
De Gele kwikstaart. Motacilla llava.
In Groningen Koevinkje en Geel akkermannetye genoemd.
La bergeronette.
Linn., p. 231, n». 12. — Budytes flava, Cuv., Règne an.,
■i. ’