11 i; ' !■'!
Jo n g : Donker roodachtig bruin, met den tijd allengkens
valer. Kop en zoomen der vederen geelachtig wit of ros.
Staart van hoven vaal bruin, van onderen witachtig grijs.
Oud: Boven bruin, längs de buitenzÿde der vleugels in
het blaauwachtig grijze overgaande. Staart grijsachtig. O n derdeelen
rosachtig wit, op den buik en de schenkelvederen
, vooral bij het oude wijfje, min of meer roestkleurig,
en elke veder met eene smalle bruine lengtevlek.
De Bruine kuikendief wordt in het grootste gedeelte van
Europa aangetroffen, en werd buitendien in alle Nijllanden,
in Algiers, in geheel Siberië, in Nipaul en China waargenomen.
Hij verlaat in het koude jaargetijde de koude en
gematigde gewesten. Hij bewoont moerassige plaatsen en de
oevers der raeren, en is in ons land de meest algemeene
soort van Kuikendief. Hij voedt zieh raet allerlei vogels,
vooral watervogels, of zelfs visschen, en rooft de eijeren of
jongen uit de nesten. Hij maakt zijn nest in het riet ofin
struiken op den grond, aan de oevers van moerassen of
längs het water: in het eerste geval rust het veelal op het
water zelve. Het wijfje legt 3 tot 4 blaauwgroene eijeren.
De aan onzen ßruinen kuikendief verwante en hem in uit-O
heemsche gewesten vervangende soorten zijn: Circus ranivo-
rus van Zuid-Afrika en Circus Couldii van Australie.
DE AEENDEN. AQUILA.
Men begrijpt onder den naam van Arenden eene reeks
van Dag-roofvogels, die in het oog vallen door hunne krachtige
vormen en veelal ook door hunne grootte; vvier vleugels
lang en afgerond zijn; en die eenen v a n b o v e n r e g t
en bek, eene p l a t t e k r u i n , en v e r l e n g d e , p u n t i g e
ha l s - en n e k - v e d e r e n hebben. E r is geen of weinig
onderscheid van kleur tusschen beide seksen.
Ofschoon zij trotsch van gestalte zijn en op zoogdieren
en vogels jagt maken, eten velen echter ook kruipende
dieren en visschen, en zij zijn zelfs in verscheidene opzig-
ten onedele roofvogels, daar zij, gelijk de gieren, op het
aas vallen. Sommige soorten maken den overgang tot de
Buizerden. Zij worden in alle werelddeelen aangetroffen.
DE RUIGPOOT-ARENDEN. AQUÎÎLA.
De Ruigpoot-arenden zijn gekensehetst door h unne , a a n
a l l e z i jden, t o t a a n de t e e n e n , m è t v e d e r e n be k
l e e d e poo t e n . Hunne vleugels reiken omstreeks tot aan
het einde van den staa rt, en de derde slagpen is een weinig
langer dan de overigen.
Zij bewonen groote bosschen, vooral in bergachtige stre ken,
somtijds echter ook, gedurende den broedtijd, vlakten.
In ons land worden zij slechts toevallig aangetroffen. In
Zuid-Araerika schijnen zij te ontbreken, ofschoon zij in alle
overige werelddeelen voorkomen. De grootste soorten evenaren
in grootte eenen gier, de kleinste eenen buizerd. Zij
voeden zieh voornamelijk met zoogdieren of zulke vogels.