G e h e e l e l e n g t e o n g e v e e r 7". V l e u g e l s 3 f .
S t a a r t 3}". V o e t w o r t e l N a g e l van d e n a c h t e r t
e e n en s i k k e l v o rm i g g e kr omd.
Bek zwart; bij de jongen bruinachtig zwart; aan den
wortel roodachtig grijs. Pooten zwart.
O n d e r de E u r o p e e s c h e s o o r t e n g e m a k k e l i j k
t e o n d e r s c h e i d e n a a n zi jne t i n t e n .
Men kan bij deze soort twee variëteiten onderscheiden.
A. De gewone variëteit, welke met uitzondering vau
Groot-Brittanje over geheel E u ro p a , eu dus ook bij ous
algemeen verbreid i s , die ook iu West-Azië en iu den winter
in Arabië en geheel Noord-Oost-Afrika voorkomt, heeft
de volgende kleuren.
Volkomen kleed: Kruin en nek, keel en krop, zwart.
Voorhoofd, zijden van den kop en hais, borst, buik en
onderdekvederen van den staart wit. R u g m e t d e s t u i t ,
s c h o u d e r v e d e r e n en z i j den van d e n r o m p bl aauwa
c h t i g g r a a uw. Bovendekvederen van den s ta a rt, grootendeels
zwart. V e d e r e n en p e n n e n d e r v l e u g e l s
bruinzwart, m e t b r e e d e b r u i n a c h t i g wi t t e zoomen.
De twee buitenste paren staartpennen wit, längs den binnenrand
tot op drie vierden harer lengte, met eenen zwart-
achtigen zoom. De bij ons broedende voorwerpen hebben
den rug in den regel meer donker grijs dan die uit het
Zuidelijke eu Midden-Europa. Bij het wijfje zijn de kleuren
een weinig minder frisch.
Joug: Vleugels en staart als bij de ouden. Aile overige
bovendeelen bruinachtig grijs. Onderdeelen witachtig, maar
op de keel, krop en wangen iu het rosachtige trekkende.
Een zeer onduidelijk zwartachtig schild op den krop. Dit
schild wordt reeds in het najaar zwart, en breidt zieh allengskens
over de geheele keel u it, terwijl ook de kruin
en nek zwart worden, en de overige kleuren in fraaiheid
en zuiverheid toenemen.
De boven vermelde namen en aanhalingen hebben betrek-
king op deze variëteit.
B. De Rouw-kwikstaart. Motacilla alba lugübris. — Mot.
lugubris, t e m m ., I , 253. — Mot. Yarrellii, g o u lu , pl. 1 4 1 .—
Mot. alglra, nE s e l y s l o n g c h a m p s , Nauraannia, 1856, p.
391. — Van den gewonen Witten kwikstaart slechts in het
volmaakte kleed afwijkend en wel door den geheel zwarten
rug, zwarte schoudervederen, zwartgraauwe zijden vau den
romp en zuiver witte zoomen aan de vederen en pennen
der vleugels. Deze variëteit vervangt den gewonen Witten
kwikstaart in Groot-Brittanje; zij schijnt ook enkel in Noord
Frankrijk en zelfs in het zuidelijke Noorwegen te hroeden.
Zij verhuist over Frankrijk en Spanje naar Noord-West-
Afrika, en wordt, vooral op den terugtogt, enkel in Duitschland,
Denemarken en Helgoland aangetroffen. Eens in het
einde van Maart bij ons aan het zeestrand waargenomen.
De Witte kwikstaart is in ons geheel land een gemeene
vogel, en overwintert er zelfs somtijds. Hij komt reeds
ongeveer half Maart tot ons, en vertrekt eerst in October.
Men treft hem vooral in de nabijheid van het water