f' ■ 'i -l
, - ¿4 '
• •' ■ .R-J ■■îTaiiifdii
458
vallend o pwa a r t s g e b o g e n bek. Zij zijn over de geheele
wereld verbreid.
Behalve onze inheemsehe soorten heeft men in het overige
Europa nog de volgenden waargenomen :
Totanus stagnatitis, B echst. Nagenoeg zoo groot als de
Tureluur, maar de bek veel fijner en de pooten ranker.
Bewoont het warme Europa; toevallig in Midden-Europa;
nooit in Scandinavië en Groot-Brittanje waargenomen.
Totanus semipatmâtus, T emm. Grooter en krachtiger dan
de Groenpootige mite r; de bek veel krachtiger, de pooten
ook, maar korter. Behalve d a t, zeer kennelijk aan zijne van
een aanmerkelijk zwemvlies voorziene pooten, en de aan de
wortelhelft witte slagpennen. Bewoont Noord-Amerika; toevallig
in ons werelddeel, zelfs naar Scandinavië afgedwaald.
De Overige soorten komen ook in ons land voor.
Me Kwartc miter. Totanus fascus.
L eïsleu, Nachtr., p. 47. — Limosa fu s c a , Briss., Orn.
V, 276, no. 4. — T emm., I I , 639; IV, 413. — Buee.,
Enl. 875. — N ozem. en Sepi’, I I I , 267, 268. — N aum.,
pl. 200. — Gould, pl. 309.
G e h e e l e l e n g t e 12". V l e u g e l s 6". S t a a r t 2 |" . B e k
2 / f . V o e t w o r t e l I f " .
B e k zwa r t , a a n d e n g r o n d d e r o n d e r k a a k h o o g -
r o o d , bij jonge vogels geelrood. Oogen donkerbruin. P o o t
e n r o o d b r u i n , in den winter en bij de jongen geelrood.
Ze e r k e n n e l i j k aan de k l e u r van p o o t e u cii
bek.
Zomerkleed; Grijsachtig bruinzwart, maar de vleugels, rug
en staart met vele witte vlekjes en dwarsstrepen.
Winterkleed eu jong: Bovendeelen bruingrijs, maar vleugels
en staart met witte dwarsbanden. Onderdeelen wit, op
den krop in het grijze trekkende.
De Zwarte ruiter broedt in de, binnen den Noordpoolkring
gelegene, streken der ouden wereld, bij voorkeur in
moerassige sparrebosschen. Hij trekt door Nederland en het
overige Europa in het voor- en najaar, en gaat zuidelijk
to t Algerie. In ons land wordt hij vooral aan de slibbige
oevers der Zuiderzee, in Friesland en op de schorren en
zandplaten der Zeeuwsche stroomeu waargenomen. Hij zwemt
veel, vrijwillig, en dikwijls den geheelen dag door, om met
den kop onder water zijn voedsel te vangen, hetgeen in
wormen, waterinsekten, de maskers van kikvorschen en andere
waterdiertjes bestaat. Zijn fluitend stemgeluid kan men
tot op groote afstanden vernemen. Hij verlaat zijne broedplaatsen
reeds in de tweede helft van Augustus, en keert
er eerst in Mei terug.
J»e Oroeuiiootlge ruiter. Totauus |^lottl.§.
Bechst., Natiirg., IV, p. 249, iff. 10.—Scotopax gtottis, L inn.,
p. 245, n<>. 10. — Temm., I I , 659; IV, 420. — N ozem. eii
Sepp, IV , 319. — N aum., pl. 201. — Gould, pl. 312.