I 1
i
1 4
m m
I
dat liij buitcii schot i s , cn steekt den bals en de pooten
bij het vliegen regt uit. Zijne stem doet aan die van den
Reiger denken, en hij klappert met den bek als de Ooijevaar.
Hij voedt zich voornamelijk met visschen, vischkuit,
cn allerlei in het water levende wormen, insektenmaskers
en slakjes. Hij maakt zijn groot nest uit takken en biezen,
en plaatst het meestal tusschen de onderste stevigste takken
van boomen, of ook van hakhout, of zelfs eenvoudig op
den grond, waar het eenen, verscheidene voeten hoogen hoop
vormt. Het bevat, eenmaal ’s ja a rs , op bet einde van Mei,
2 tot 3 , zelden 4 eijeren, wier schaal grof en poreus is ,
die witachtig en met rosse of bruinachtige stippen of vlekjes
geteekend zijn. Zij worden in drie weken tijds uitgebroed.
De jongen zijn reeds wit, wanneer zij nit het ei komen,
maar hun bek, die in den beginne zeer kort is , heeft, zoo
als de pooten, eene licht blaauwachtig grijze kleur.
DE OOIJEVAAES. CICONIA.
De Ooijevaars hebben in het algemeen de g e s t a l t e der
R e i g e r s ; maar zij zijn k r a c h t i g e r vau m a a k s e l ;
h o o g e r op de p o o t e n , de t e e n e n zijn k o r t e r , de
n a g e l s n i e t g e k o r v e n en s t o m p e r , de a c h t e r t e e n
staat e e n we i n i g h o o g e r , en de bek is k r a c h t i g e r .
Zij s t e k e n h u n n e n h a l s bij h e t v l i e g e n r e g t u i t ,
doch brengen dien, om iiunnen buit te vangen, niet snel
vooruit. Zij k I ep p e r e n , gedurende den broedtijd, m e t den
393
b e k Zij worden, behalve in Noord-Amerika, in de meeste
werelddeelen aangetroffen. Zij houden zieh in vochtige . moerassige
streken op; verhuizen gezellig; voeden zich met kikvorschen,
muizen, jonge vogels, insekten en wormen, en
nestelen op boornen of hooge gebouwen. Er is geen of weinig
verschil in kleur volgens de sekse, het jaargetijde of
den leeftijd.
In Europa worden slechts twee soorten aangetroffen, die
ook bij ons voorkomen. Dit zijn;
» C Ooijevaar. Cfconla alba.
In de lage Veluwe (Gelderland), in Overijssel en in sommige
streken van Drenthe Eil-lever (Heil-belover), in
Groningen Eiber, en bijna overal in het (Jraafsehap
Zutphen Stork genoemd.
Der Storch. La cicogne. The Stork.
B k i s s ., Orn., V, p. 365, iff. 2. — Ardea ciconiu, L in n . ,
p. 235, nO. 7. — Temm., I I , 560; IV, 369. - B u f f . , Enl.
866. — No z em, on S e p p , I I , 175. — N a um . , pl, 228, —
G o u l d , pl, 283.
Geheele lengte 38". Vleugels 22". Staart 9".
B e k e n p o o t e n v e r m i l j o e n r o o d . Oo g e n bruin.
N a a k t e li n i d o m he t o o g z w a r t.
lit...
! Ü: