ff !
m
7n
t .
Eene zoodanige, maar standvastige verscheidenheid, ¿«m o /a
Cflir* genoemd, leeft op de lage Alpen ten noorden van
Marseiile, en verhuist van daar, in den winter, door de lagere
streken, terwijl de gewone Zwarte roodstaart in het
zuiden van Erankrijk een Standvogel is.
De Zwarte roodstaart bewoont het zuidelijke en Midden-
Europa; maar hij behoort onder die vogels, welke zieh ja a rlijks
meer en meer naar het noorden uitbreiden. Hij heeft
in de nieuwere tijdeii de zuidelijke grenzen van Denemarken
bereikt, heeft zieh over het Oldenburgsche verbreid,
en vertoont zieh thans jaarlijks ook soms in de provincie
Holland, zonder echter tot het broeden te komen. In Groot-
Brittanje wordt hij slechts toevallig waargenomen, even als
m Scandinavie. Hij overwintert in Klein-Azië en Noord-
Afrika. In ons land wordt hij in sommige grenssteden broedende
aangetroffen, b. v. te Nyrnegen, Arnhem, Zutphen,
Breda. Hij houdt zieh bij voorkeur op de woningen, bij ons
op de hoogste gebouwen op, van wier daken men zijn kras^
senden zang verneemt. In bergachtige streken komt hij tot
aan de sneeuwlijn voor. Hij komt reeds in Maart en
vertrekt eerst in October. Hij nestelt twee maal ’sjaars
in de spleten of gaten van rotsen, en muren of onder de
balken der gebouwen. Het nest is van grasstelen en worteltjes
gemaakt en van binnen met haren en vederen rij-
kehjk belegd. Het bevat 5 tot 6 , zelden 7, glanzig witte
eijeren.
Het Itoodborstjc. Lusciola rubecula.
Das Roihkehlchen. Le rouge gorge. The Robin.
K e y s , en B l a s . , p. L V I I I , no. 238. — Motacilla rubecula,
L i n n . , p. 337, n». 4 5 .— Sylvia rubecula, L a fu ., InAcx ,
I I , p. 520, sp. 42. — Temm., I , 215; I I I , 242. — B u f f . ,
Enl. 361, fig. 1. — N o z em . en S e p p , I , 87. ^— N a um . ,
pl. 75. — G o u l d , pl. 98. — Erithacus rubecula, C u v i e r . —
Dandalus rubecula, B o i e . — Rubecula fam ilia ris, B l y t h .
G e h e e l e l e n g t e 5|". V l e u g e l s 2 f f S t a a r t I f " .
Tweede slagpen gelijk aan de vijfde.
Snavel zwartachtig bruin. Oog donkerbruin, bij de jo n gen
grijsachtig. P o o t e n v ui l bruin.
Gemakkelijk te herkennen aan zijne kleuren.
B o v e n d e e l e n , r o s - g e e l a c h t i g ol i j f gr oe n. E e n e
s t r e e p op h e t v o o r h o o f d a c h t e r d e n s n a v e l , zij-
d e n v a n d e n k o p , ke e l en k r o p t o t op de b o r s t ,
r o s a c h t i g g e e l r o o d . O v e r i g e o n d e r d e e l e n wi t a
c ht i g. Zi jden van de b o r s t , g r a a uw, van het overige
gedeelte van den romp licht olijfgroen.
J o n g : op de b o v e n d e e l e n als de ouden, maar iedere
veder met zwart omzoomd, en van eene vaalgele lengtevlek
voorzien. Onderdeelen geelachtig, met zwartachtige golvende
dwarsstrepen.
Het Roodborstje bewoont geheel Europa tot digt bij den