46
L in n ., p. 126, n<>. 12. — T emm. I , 59; I I I , 30. — B u f f
o n , Enl. 422. — N a um., pl. 3 1 , fig. 1. — G o u l d , pl.
28. — S ch l eg . en S u s e m ih l , pl. 3 0 , fig. 1. — S ch l eg .
Tijdschr. voor Jagtkunde, 1851, fig. 4 (oud mannetje).
G e h e e l e l e n g t e 25 t o t 26". V l e u g e l s 18 t o t 19}".
S t a a r t : b u i t e n p e n n e n 13 t o t 13}"; b in n en p e n n e n
10 t o t 10}".
S t a a r t di e p g e v o r k t . Pooten en washuid okergeel.
Oog lichtgeel, bij de jongen bruingrijs. Bek hoornzwart, bij
de ouden in het geelachtige trekkende. Vleugels to t aan de
insnede van den staart reikende.
H o o f d k l e u r d e r v e d e r e n l i c h t b r u i n r o o d, in het
rosse trekkende, en op den hals en kop meestal in het witachtige
overgaande. Alle vederen met bruinzwarte lengtevlekken.
Groote slagpennen zwart. Bovenzijde van den staart ros.
De Wouw is , in niet aanzienlijken getale, over het geheele
gematigde en warme Europa verbreid. In den winter
vindt men hem ook in Egypte. Hij werd bij ons, ofschoon
zeer zeldzaam en alleen in het najaar, in de provincie
Noord-Brabant, Gelderland en Groningen waargenomen. Zijne
vlugt is zeer schoon en zwevend. Hij voedt zieh met kleine
zoogdieren, vogels en amphibien; maakt zijn nest op boomen;
en zijne eijeren, 2 tot 3 of zelfs 4 in getale, zijn
vuil wit, met bruine vlekken en streepjes.
De Zwartbrnlnc wouw. JWllvus actoUus.
B e l o n , p. 131. — Milvus niger, B r i s s ., I , p. 4 1 3 , n«.
47
34. — Falco ater, G m e l in , p. 2 6 2 , no. 62. — Falco fusco-
ater, M e y e r en W o l f , I , p. 27. — T emm. I , 6 0 ; I I I , 3 0 .—
B u f f o n , Enl. 472. — N a um . pl. 3 1 , fig. 2. — G o u l d ,
pl. 29. —■ S c h l eg . en S u s e m ih l , pi. .30, fig. 1.
G e h e e l e l e n g t e 22 t o t 24". V l e u g e l s 16 t o t 17".
S t a a r t : b u i t e n p e n n e n 10 t o t 10}"; b i n n e n p e n -
n e n 8} t o t 9}".
Pooten en washuid geel. Iris geelachtig grijs, bij de jo n gen
grijsbruin. Snavel hoornzwart.
Gemakkelijk te onderscheiden van de Wouw door mindere
grootte; eenen korten, veel minder gevorkten sta a rt,
en minder in het rosse of roodbruine trekkende tinten.
H o o f d k l e u r d o n k e r b r u i n . Op de onderdeelen in het
rosse, op kop en hals veelal in het witachtige overgaande.
Vederen met smalle, donkerbruine schachtvlekken. Staart
met omstreeks twaalf meestal onduidelijke lichte dwarsbanden.
De Zwartbruine wouw bewoont het warme en ook vele
streken van het gematigde Europa. Hij komt echter ook in
het gematigde Siberie, in Noord-Afrika, en waarschijnlijk
tot in Achter-Indie en Australie voor. In ons land werd
hij tot nog toe slechts eens en wel te Harderwijk waargenomen
en gevangen. Hij verhuist in den winter.
Hij houdt zieh in bosschen, in de nabijheid van rivieren
of meren op, en voedt zieh met visschen en kikvorschen,
rooft echter ook jonge vogels en jonge zoogdieren. Op aas
en allerlei afval van dieren valt hij gretig, en vischt de ingewanden
van doode dieren op, die men in het water werpt.
4 \
1